Maandelijks archief: januari 2014

Amiad Olivier

Deze week heb ik het gevoel dat ik langzaam maar zeker begin te wennen op mijn werkplek. De buitenste schil van mijn zijn laat een nieuwe werkelijkheid toe en als een druppelsgewijze lekkage stroomt de gewenning naar de diepere lagen door. Het is een begin en dat is mooi.

In de diepe lagen van mijn zijn is de gewenning nog niet aangekomen en word ik beheerst door een gevoel van  gemis. Diep in mijn ziel wil ik nog steeds terug. Terug naar de wereld waar ik mijn draai had. Terug naar de geliefde bewoners en de collega’s. Ik blijf alles nog missen. Ik wil het liefst niet meer denken aan het gemis. Ik wil niet meer verdrietig zijn wil mij alleen nog richten op de mooie kanten van het leven. Ik kijk deze maandagochtend naar de zonnige deel van de prachtige winterhemel, grijze wolkenpartijen en kleine onbewolkte delen wisselen elkaar af. De zon breekt erdoor en ik richt mij hele lichaam naar het licht en de warmte. Ik weet dat dit de plek is waar ik mij aan het begin van de week op moet richten. Weten is rationeel, maar gevoelens liggen op de loer om keer op keer alles met vochtige tranen weg te spoelen en het vruchtbare positieve landschap opnieuw tot een doffe verdrietige massa om te toveren. Verdriet en verlies van zoveel moois mag me niet blijven beheersen. Ik zadel daar veel mensen in mijn omgeving mee op en ben blij dat deze lieve mensen om mij heen mij geduldig aan horen.

De zon verwarmt mij enkele minuten totdat mijn bus komt. Nog twee minuten staat er met oranje letters op het informatiebord. In het leven met een variofocus bril is het zacht heen en weer bewegen om scherp te zien. Het grote busplein geeft uitzicht op de centrale toegangsweg van Almere Haven. De bus zal mij zo naar mijn nieuwe plek rijden. Een bus met vele verhalen. Bussen die in de wereld rondrijden, maar volgens de informatie binnen op de schermen onveranderd op hun plek blijven. Bussen die volgens de informatie op hun display in tegengestelde richting rijden dan ze werkelijk rijden. Bussen die tot acht minuten eerder dan de dienstregeling aangeeft aankomen rijden en vervolgens bij de volgende halte hun dienstregeling weer aanpassen met een wachttijd. Een sprint afgewisseld met een snelle loop naar de volgende halte bij het winkelcentrum kan soms mij de mogelijkheid geven om de geplande bus alsnog te kunnen nemen. Het openbaar vervoer is goed je lichamelijke conditie. Soms helpt de inspanning niet en weigeren sommige chauffeurs, voor aanhollende passagiers open te doen. Woest was ik toen ik dit laatst meemaakte. Zonder mijn woede te verbergen sprak ik de chauffeur aan Deze beweerde dat hij zijn werk deed en ik mij er niet moest mee bemoeien. Mijn klacht over dit laatste wordt door directie per brief als gegrond benoemd en met een excuus en opmerking vooral ook in de toekomst melding te maken levert mij stilletjes toch een yes gevoel op. Een stukje zon in een bewolkte wereld.

De zon en warmte van de ochtend sleep ik met mee tot in de namiddag. Een van de taken in mijn functie is het ondersteunen bij het avondeten. Even voor vijven loop ik naar boven. Ik herinner mij dat er licht boven op de overloop ruimte het zogenaamde plein moet worden ontstoken. Dat moet bij de receptie bij de entree gebeuren. Ik meld mij bij de receptioniste en van daar is te zien hoe een zee van licht verdrijft de duisternis. In het kader van het werk aan mijn conditie neem ik de trap. Een nooduitgang met onbeschilderde betonnen trappen leidt mij naar de tweede etage. Een aantal bewoners zit al op hun plek, zowel in de binnenruimte als op het plein.

Assisteren bij het eten is niet nieuw voor mij. Ooit begonnen als welzijnswerker op een school in een instituut voor kinderen en mensen met een meervoudige en of ernstig beperking in Israël moesten wij al assisteren. Vaak een terugkerende nachtmerrie bij klaarlichte dag. Kinderen die werden gevoerd, terwijl ze het zelf konden leren. Mensen die in hun rolstoel naar achteren werden getild, zodat ze toch nog wat aten. Daarna in Nederland liep eten geven als een rode draad door mijn werk als activiteitenbegeleider van een groep van ernstig en meervoudige gehandicapten volwassenen. Het eten geven of assisteren zoals nu en in het verpleeghuis blijft mij dus begeleiden. Eten geven hoort bij welzijn. Maar dat betekent wel dat je de ruimte moet hebben als deskundige om je visie en ideeën te kunnen uiten en in de praktijk uitvoeren. Ik ben geen voedingsassistent. Nooit willen zijn ook.

In het verpleeghuis was de ondersteuning bij het eten net als nu afdelingsgericht maar lag de nadruk op een bepaald persoon. Zo werd het eten een contact moment. Een moment van het leggen van een relatie met iemand. Het eten als middel om je te verbinden met de mens tegenover je. Van hart tot hart met een bord eten. Deze binding heb ik hier nog niet. Hier wordt op dit moment van mij verwacht dat ik tafels dek, serveer wat ondersteun bij de maaltijd, afruim en nog wat vertier biedt indien er nog tijd over is. Het voelt als een restauratiemedewerker, een voedingsassistent. Maar ik kan niet blijven hangen in negatieve gevoelens en probeer de zon en warmte nog even te koesteren.

Ik krijg een plastic pakketje door de aanwezige verantwoordelijke voedingsassistent in mijn handen gedrukt. Het uitvouwen van dit pakketje leidt tot een schort. ‘Ook nog even je mouwen opstropen’, deelt de voedingsassistente mij mee. Geweldig ik hou wel van een verkleedpartij en zo sta ik even later verkleed in een door vrouwen omgeven ruimte. Ik voel mij nog net vrij genoeg om mijn broekspijpen op te rollen. Een serveerdersdans voer ik in de ruimtes, binnen en buiten wel uit. Vele glimlachen volgen mij bewegingen. Later deze avond verkleed ik mij thuis nogmaals en laat ik mij filmen en fotograferen voor de sociale media. Amiad Oliver met een glimlach en een traan.

©Amiad Ilsar

De roze wolk

Het was gisteren de meest deprimerende dag van het jaar. Een psycholoog met de naam Cliff Arnall heeft deze dag in 2005 uitgeroepen na een berekening via een door zichzelf bedachte formule. Door het mislukken van de goede voornemens en het nog ver zijn van de vakanties zou de mens vandaag, de derde maandag van januari een grote neerslachtigheid ervaren. De grijze deken, die de dag niet laat ontwaken, voegt hier vast aan toe. Alleen wordt de gesteldheid van het weer niet als variabelen genoemd. Na een lange tijd van invloed van depressies, zijn de deze op de weerkaart wat verder op de oceaan te vinden. In samenhang met een naar onze richting dalende rug van hogedruk liggen wij vandaag tussen deze twee systemen in en is het windstil, grijs en somber.

Vandaag is het buiten nog steeds grijs. Als ik de deur van de activiteitenruimte open moet ik ook meteen het licht aandoen om de duisternis in deze kamer te verdrijven. Het licht openbaart een zeshoekige tafel die met grote precisie in het midden lijkt te zijn geplant. De tafel is gedekt met een wit tafelkleed een zestal witte borden, bestek, glazen een afvalbakje  en een mandje met daarin broodbeleg. Als een geschilderd stilleven staan de zaken bevroren op de tafel. Het wachten is op de eerste bewoners, die hier binnen een aantal minuten de mogelijkheid hebben in een zelfredzaamheidsgroep te ontbijten. Omdat de meeste bewoners op een rolstoel zitten, til ik vijf van de zes stoelen naar de gang. Ik haal in de woonkamer van de afdeling brood, kaas en eieren. Mijn collega, zet ondertussen koffie en thee.

In de woonkamer van de afdeling zit inmiddels al een van de bewoners. Een vrouw, gekleed met een donkerroze trui van meer dan negentig, gekluisterd aan haar rolstoel. Met rechte rug wacht zij bij de gedekte tafel. Zij gaat bij ons eten en zal dus niet aan deze tafel ontbijten. Deze plek is niet meer dan een tijdelijke stop op weg naar het ontbijt. Mevrouw wacht op iemand, die haar naar de activiteitenruimte zal rijden. Het is uiteindelijk mijn collega die haar op haalt. Eenmaal binnen wend ik mij tot haar. ‘Wat wilt u drinken’, vraag ik. ‘Thee’, is het duidelijke antwoord. Het is verrassend dat mevrouw zo duidelijk kan praten. De fysieke toestand van mevrouw geeft de indruk dat ze weinig begrijpt en in het verlengde hiervan verwacht je niet dat mevrouw zo duidelijk kan praten. Mevrouw krijgt haar thee met verdikkingsmiddel tegen het verslikken en ook een tosti. Ik snijd de tosti. Mevrouw kan dat niet meer zelf. Haar verstijfde spieren laten deze activiteit niet meer toe. Maar hiermee zijn wij niet aan het eind van de mogelijkheden van mevrouw gekomen. Mevrouw wil een ei. Hier liggen mogelijkheden. Om het ei te snijden kunnen we een eiersnijder gebruiken. Met weinig kracht kan een aantal mesjes naar beneden worden gebracht om het ei aan stukken te snijden Ik leg het ei met de geopende messen voor haar op het bord. ‘Snijd u het ei’, vraag ik. Een stijve moeilijk bewegende aantal vingers omklemmen het handvat van de mesjes die naar beneden worden gedrukt. Het ei opent zich in een aantal plakjes en is gereed voor consumptie. Een kleine betekenisvolle actie op een dinsdag, die meer en meer roze schijnt te kleuren als de volgende bewoonster, die zelfstandig op de rolstoel komt aanrijden ook een rozerode trui blijkt te hebben. ‘Mag ik binnenkomen’ vraagt ze. ‘Natuurlijk u bent welkom’, antwoord ik haar. Ze neemt zelfstandig de bocht en rijdt de ruimte in. Bij het inparkeren aan de tafel heeft ze hulp nodig. Vanzelfsprekend kan ze die krijgen. Begeleiden betekent balanceren tussen doen en laten doen. Mevrouw kan haar gevraagde koffie niet inschenken. De kan is te zwaar. Ook haar eigen brood kan ze niet smeren. Maar wat kan ze dan wel. Denk in het klein en presteer groots. Het maken van een tosti bestaat uit vele kleine deelstappen, die beginnen met het pakken van een boterham uit het mandje. Spontaan en zo gewoon mogelijk bied ik mevrouw het mandje aan. ’Pakt u maar twee boterhammen’. Met de stijve vingers met rode nagellak gelakte nagels wordt een bruine boterham gepakt en nog een. Margarine smeren kan mevrouw niet. Nog niet. Want ondanks haar moeilijkheid met de fijne motoriek denk ik dat mevrouw weldegelijk iets kan betekenen in het zelfstandig smeren van een boterham. Wij kennen elkaar nog niet lang genoeg dat wij beiden ons zo veilig voelen om met elkaar een uitdaging aan te gaan. Maar een plakje kaas uit de schaal pakken en op de door mij gesmeerde boterham leggen kan met gemak en dat doet mevrouw zonder enige problemen evenals de geopende suikerzakjes en melkcupjes in haar kopje koffie leeggooien.

Een volgende kandidaat voor het ontbijt wordt gebracht. Ook deze vrouw zit in een rolstoel. Ook deze vrouw heeft een roze trui aan met daarover heen een zwart vest. Ook zij heeft rood geverfde nagels. Ook zij kan wegens motorische problemen niet zelfstandig ontbijten. Maar ook zij kan suiker en een wolk melk zelfstandig toevoegen. Ook zij kan een plak kaas op de boterhammen leggen en ook zij kan een ei snijden met behulp van de eiersnijder. Als wij denken in het klein kunnen wij in het groot uitpakken. Wij zijn in dit geval onze oude en beperkte medemens. Degene die zorg zoekt en daarmee het risico loopt de totale controle over zijn leven kwijt te raken. Hoe makkelijk nemen wij met de zorg alle taken over, die een persoon nog zelf zou kunnen doen. Het is makkelijk om even snel een kop koffie te maken, een tosti te bereiden en een ei te snijden. Wij doen dit met gemak en snel voor de mens die onze zorg vraagt. Maar de vraag is of wij daarmee onze zorgvrager te snel tot een hulpeloos en afhankelijk mens maken, die niet meer kan dan vragen om hulp. Voor mij eindigt dit ontbijt in een roze wolk van euforie, die de grijze wereld voor even breekt.

©Amiad Ilsar.

Kees de Jong

Waar hij vandaan kwam of waar hij naar toe ging wist niemand. Ineens was hij er. Stap voor stap liep hij gebogen achter zijn rollator over het winderige perron. Zijn verschijning trok mijn aandacht. Hij leek hier niet thuis te horen. Een bejaarde man, lopende op schoeisel dat leek op een kruising tussen een schoen en een pantoffel, zijn doffe verschoten rode pet, die zijn grijze lange sluike haar bedekt, zijn open dunne beige jas en iets lichtere slobberbroek behoorde in een andere omgeving thuis. Deze man had niets met de gemiddelde reiziger die vanaf de trein of de hal zijn weg naar de metro vervolgde. Een enige overeenkomst met een deel van deze reizigers, die ook andere trajecten op het perron volgde zou kunnen zijn dat een ieder een hulpmiddel op wielen meevoerde. De man duwde zijn rollator en sommige reizigers trokken rolkoffers met zich mee. Met een holle blik bleef de man zijn weg vervolgen. Hij liep vanaf de trappen in de richting van het cafetaria, stap voor stap dwars door de haastende mensen, vrouwen, mannen en kinderen, die hem naar mijn gevoel niet bewust waarnamen. Stap voor stap, onverstoorbaar in een cadans van twee stappen per vijf seconden liep hij voort. Wie is deze man en wat brengt hem hier? Twee vragen die door mijn hoofd gingen bij het zien van de man. Moet ik hem aanspreken? Is dit beroepsdeformatie? Een oude man met een rollator mag toch gewoon op zondagmiddag op een perron van een station in Amsterdam lopen. Wat is daar mis mee? Of wat kan daar mis mee zijn? Het antwoord op deze laatste vraag kon ik wel beantwoorden. Heel veel. Heel veel kan er mis zijn. Misschien was dit wel Willem, bijgenaamd de Loper uit een verpleeghuis ergens hier in de buurt. Misschien was Willem de Loper ongezien met bezoek uit de gesloten afdeling gelopen. Maar het kan ook Jan de Loper zijn, die via Alkmaar uit een verpleeghuis in Den Dolder was weggelopen. Maar misschien is het gewoon Kees de Jong, die zich op zijn negentigste levensjaar niet meer alles nog goed kan behappen, maar wel degelijk geregeld alleen de weg van zijn woning op een tweehonderd meter van de metro en treinstation naar zijn kinderen in Amsterdam Zuidoost maakt. Niets aan de hand en om een beetje te schuilen voor de kille wind zoekt hij nu een beschut plekje. Dit heeft hij gevonden in de vorm van de cafetaria op het perron.

Als de man door de openstaande glazen deuren van de cafetaria loopt, lijkt het dat hij wordt waargenomen door een personeelslid. Deze wendt zijn hoofd naar een andere medewerker die met zijn rug naar mij staat en bezig is om de tijdschriften te ordenen. De medewerker die ik in zijn gezicht kan zien beweegt zijn lippen, terwijl hij naar de oude man kijkt die linksom naar de statafels, die uitzicht op het perron geven draait. De woorden verstommen achter het glas. De man zet zijn rollator onder de tafel een kijkt met zijn nog altijd holle blik recht voorruit. De man maakt geen aanstalten iets te kopen. Hij staat daar voor enkele minuten.

Mijn gedachten leidden mij naar de plek waar ik bijna tien maanden van het afgelopen jaar heb mogen doorbrengen. Ik ken deze blikken, blikken waar het leven vanuit is vertrokken. Alleen een residu van ene menselijk bestaan, de bodem kijkt je aan. Grauw en grijs evenals de deken die buiten over het station en Amsterdam ligt. Het verloren leven uit zich dan in een onbegrepen realiteit waar elk moment als nieuw wordt ervaren zonder verleden en of toekomst. De verloren grip leidt tot angst, afhankelijkheid en eenzaamheid. Eenzaam lijkt hij te zijn. Daar staat hij onbeweeglijk, kijkende naar de personen die hier op een kil perron een verbinding maken op weg naar een voor hen bekend reisdoel. Of deze man een reisdoel heeft? Ik weet het niet.

Zonder iets te kopen in de cafetaria loopt hij via de deur het perron weer op. Hij slaat rechts af en loopt langs de buitenmuur van de cafetaria naar een leeg stuk van het perron. Hier aan de kop van het perron stopt geen metro. Aan de rechterzijde tegenover ons stopt wel de trein. Maar het lijkt dat de man geen plan heeft om de trein te nemen. Ondertussen blijf ik nog steeds wachten op mijn sneltram. Op de display draaien allerlei lijnen en tijden van aankomende vierkante zilverkleurige rammelende koekblikken, die bijna veertig jaar de verbinding maken tussen Amsterdam Centrum en Amsterdam Zuidoost. De vertrektijd van mijn wit blauwe sneltram richting Amstelveen komt op de display te staan twintig minuten later dan hij had moeten komen. Gelukkig is het weekend en kleurt het perron nog niet geheel zwart van wachtende passagiers.

De man staat nu in een nis. Hij rust met zijn onderrug op een stenen vlak. Hij kijkt wisselend voor zich en naar ons, links van hem. Voor vele minuten blijft hij wezenloos staan. Ik twijfel weer. Moet ik hem aanspreken? Inmiddels rijdt er een metro het station binnen. De metro zal nu boven de grond verder gaan naar stadsdeel Zuidoost dat ooit volstond met woonfabrieken, woonflats van vele verdiepingen hoog en enorm lang, uitgerekt in drie delen. Ik ging daar nooit heen. Dat stadsdeel stond gelijk aan de donkere wereld van de criminaliteit, waar gekleurde medemensen in een gesloten getto leefde ver van de witte mens in de zuidelijke buitenwijken van Amsterdam. Slechts een keer ben ik in die flats geweest. Egeldonk heette hij. Ik herinner mij kille uitgestorven gangen in de vroege avond met zwak neon licht waar de stemmen van mijn klasgenoten en mij galmde in de loze betonnen ruimtes waar de muren geen enkel geluid absorbeerde en waar bij elke kromming in de gang een gevaar onze kinderlijke onschuld voor altijd zou kunnen ontnemen. De warme en aangename woning van onze klasgenoot en zijn familie stond in schril contrast met de verbinding van buiten.

Amsterdam Zuidoost heeft de afgelopen jaren een metamorfose ondergaan met de sloop van de flats, Dezelfde metro van toen neemt zijn passagiers nog steeds naar deze wijk en met de stroom van passagiers heeft de man zich losgemaakt van de muur en loopt hij nu met stevige passen naar de metro. Mede door de afstand van de muur naar het spoor is hij de laatste die de openstaande deur bereikt. Het wiel van de rollator lijkt te blijven hangen in de minimale ruimte tussen trein en perron. Maar enkele hulpvaardige weten de man met zijn rollator de trein in te krijgen. De blauwe deuren sluiten zich en de man verdwijnt uit zicht. Nu enkele dagen later wordt er volgens mij geen bejaarde man met rollator vermist. Kees de Jong heeft zijn kinderen bezocht en is later op de avond door hen weer terug gebracht naar de aanleunwoning naast het Amstelstation.

© Amiad Ilsar.

Verdriet

Verdriet

Het is 5.25. De rode cijfers van de digitale wekker breken de zwarte duisternis in de kamer. Ik slaap slecht. Ik ben al vanaf 3.00 regelmatig wakker. Ik werd wakker van de harde regen. Buiten huilt het. Binnen huil ik. Ik mis mijn oude werkplek. Mis de bewoners de collega’s. Het gevoel van verdriet en gemis dooft bijna niet uit. Net als de rode cijfers brandt het door de duistere spelonken van mijn binnenste naar buiten keer op keer.

Gisteren was ik even terug. Er is zoveel verandert. Dit is bijna niet meer de plek waar ik deel van was. Dat is goed. Dit helpt voor het afscheid. Tegelijkertijd heb ik dan weer verdriet voor de bewoners die zoveel moeten missen. Minder activiteiten, bijna geen fysiotherapie meer. Ontklede zorg anno 2014. Net zo naakt als de man die ineens in de woonkamer verscheen waar ik mijn oude vrienden even bezocht. Ontkleedt tot op het bot. Het heeft geen zin om negatief te zijn, we moeten verder. Maar hoe? In de hele zorg worden links en rechts mensen ontslagen, directeuren en managers van grote zorginstellingen doen braaf mee om te snijden in de kosten. Die worden vertaald in minder en minder voor degene die het nodig hebben. Voor diegene die deze welvaartstaat aan ons hebben geschonken. Het zijn tenslotte onze opa’s en oma’s, ouders, die wij met zo weinig levenskwaliteit achterlaten achter de gesloten deuren van gebouwen, die wij verpleeghuizen noemen. Huizen waar wij zelf voor vrezen. Maar de vrees wordt in een collectief stilzwijgen gesmoord. Is er iemand die zich hard maakt voor onze wegterende resten uit het verleden?

Als ik terug ga in mijn eigen verleden zie ik mijzelf aan het eind van de middag gele pamfletten ophangen in de lege gangen van een dagcentrum voor verstandelijke beperkte volwassenen. Mijn collega’s en ik protesteerden als team tegen de afbraak van de zorg voor de mensen een ernstige verstandelijke beperking. Wij als activiteitenbegeleiders gaven aan dat wij onze zorgen hadden over de levenskwaliteit van diegene die wij dagelijks probeerde een aantal momenten van levensvreugde te bezorgen. Een of twee dagen later werden wij in de vroege ochtend opgewacht door onze teamleidster en werden we bij de directeur ontboden. De boodschap was duidelijk. Duidelijker kon hij niet worden gegeven in een kamer met een glanzend roodbruine vergadertafel, die op een rood tapijt stond belicht door felle halogenen verlichting in goudkleurige lampen. Wij moesten ons onthouden van stemmingmakerij. Er was geen enkele vraag vanuit de directie waarom wij, als gemotiveerd en bij onze betrokken cliënten team tot deze actie waren gekomen. Er werd ons de boodschap gegeven dat wij als team zouden worden ontslagen als wij in de toekomst nogmaals dit soort acties zouden houden.

Nog langer geleden ik was een tiener, eind jaren tachtig van de vorige eeuw. In het donkere centrum Amsterdam loop ik met een brandende fakkel mee in een demonstratie voor vrijlating van de Joden in Rusland. In deze duistere tijden was het niet toegestaan om als Jood je religie in dit toen nog communistische land te belijden. Velen Joden wouden het land uit en vroegen een uitreisvisum naar Israël. Vrij zijn in je levensbeschouwing, vrij zijn als mens. Je religie belijden en gaan en staan waar je wilt. De enige vraag van miljoenen Joden werd beantwoord met werkkamp en andere zware straffen. De vele flakkerende lichten van de demonstranten, van mensen die zich hard maakte voor de zaak. Mensen die over de hele wereld voor een lange periode van jaren onafgebroken protesteerde tegen het basale onrecht leverde het gewenste resultaat. Uiteindelijk mochten de Joden in aanloop van de val van het ijzeren gordijn het land verlaten. Demonstraties en een onaantastbaar geloof in de weg die men moest gaan deden de poorten uiteindelijk ontsluiten. Velen kwamen terecht in Canada, Amerika en Israël. Daar kwam ik in 1986 na mijn emigratie vanuit Nederland bekende Russen dissidenten tegen in een oelpan, leerschool voor Ivriet. Ida Nudel en Nathan Sjarantski waren enkele weken te gast en probeerde samen met vele andere cursisten een nieuwe start te maken. Een start die makkelijk was niet voor hen en niet voor mij.

Ook vandaag moet ik verder. Ik kan niet blijven stilstaan bij de beelden van het verleden. Het is voorbij, definitief. Een nieuwe wereld ligt voor mij open. Om 6.15 sta ik op. Ik loop zachtjes, althans probeer dit zacht te doen, in het donker de trap naar beneden af. Ik vrees dat elke voetstap van mij de drie in de slaapkamer slapende dames zal ontwaken.

Tijdens de busreis van Almere naar Amsterdam ontwaakt de wereld uit zijn duistere slaap en het eerste licht wordt in Amsterdam door vogels met een vrolijk ochtendconcert verwelkomd. Fluitende vogels in begin januari, de natuur is door de warme winter echt van slag. De warmste januari ooit wij schrijven geschiedenis. Is er iemand die deze extreme klimaatverschijnselen opmerkt. Iemand die krachtige stappen gaat nemen om deze dramatische ontwikkeling te laten stoppen? Geen demonstraties, geen brede maatschappelijke forums. Kan iemand het werkelijk schelen?

De geelgroene cijfers van de display in de Amsterdamse stadsbus geven 8.34 aan. Een nieuwe dag gaat verder. Ik verlaat de bus met een zwaar gevoel. Ik wil mijzelf de kans geven het zware juk van het verdriet en verlies bij de bushalte te deponeren. De vuilnisbak is echter vol. Afval steekt eruit een papieren servetje op de grijze stoeptegels wordt door de wind licht bewogen. Als een witte vlag in het slagveld wappert hij om overgave.

Het is even teveel ik geef mij gewonnen en loop stilzwijgend een nieuwe werkdag binnen.

© Amiad Ilsar

Een gelukkig nieuw jaar.

Na een korte nacht van ruim vier uur ben ik onderweg naar het werk. Een stuk vuurwerk in een leeg bushokje. Het bushokje is ongeschonden uit de strijd is gekomen, het staat nog helemaal overeind met al zijn glazen ruiten. Wonderbaarlijk. Ik ben al jaren gewend aan ravage. Misschien is dit het resultaat van het gemeentebeleid dat de Almeerse jeugd een skatebaan beloofde als de Nieuwjaars schade binnen een bepaald bedrag zou vallen.

Het is stil op het busplein. Heel stil ik ben de enige passagier, die om 7.39 in de bus richting Amsterdam instapt. Behalve de buschauffeur en ik zijn er vijf vrouwelijke passagiers. Op eerste kerstdag waren dit drie mannen. Is dit verschil in het geslacht toeval?

De weg naar Amsterdam lijkt leeg. Ik kan de auto’s die ons tegemoet rijden tellen. Secondes is de weg leeg. Toch staat de teller net voor de aansluiting naar de volgende autoweg richting Amsterdam de A1 op ruim zeventig. Ik stop met tellen en zie op de display in de bus dat de aansluiting in Muiden om 10.21 richting Amsterdam Amstel vertrekt. Het is nu even voor achten, dan wordt het heel lang wachten bedenk ik mij. Via de computer heb ik informatie dat ik bij aankomst een aansluiting heb. Ik heb dus tegenstijdige informatie. Ik ben eigenlijk er van overtuigd dat er een aansluiting is, die is er namelijk altijd op zon en feestdagen wanneer er minder busverkeer is. Maar toch. Ik word wat onzeker. Als er geen bus richting het Amstelstation is dan blijf ik in deze bus en neem ik de metro richting mijn werk. Echter bij nadering van de halte zijn de contouren van de bus zichtbaar. De oranje lampjes die het nummer en de reisinformatie weergeven, laten mij zien dat dit de bus is, die mij verder gaat brengen.

Bij aankomst op het Amstelstation zijn de sporen van de afgelopen nacht duidelijk zichtbaar in de vorm van jongeren. Ze hangen en liggen aan de kanten van de grote hal, die toegang geeft tot de perrons van metro en trein. Een beambte van de spoorwegen beweegt zich in de richting van een bank, waar een man voorovergebogen onbewogen diep in zijn jas gedoken lijkt te slapen. Ze spreekt de man aan. Ze lijkt hem wat te vragen. Wat dit is wordt duidelijk als zij richting een zwarte rugtas die naast en achter hem op de grond ligt loopt. Met drie kleine schopjes beweegt zij de tas richting de uitgang. Als de tas geen verdere aanleiding geeft tot nader onderzoek laat ze hem onbewogen liggen. Starend naar deze tas zie ik hem in mijn gedachten vele malen met een geweldige explosie de lucht invliegen. Een knallende verassing van enkele terroristen voor het nieuwe jaar. De bezorgdheid voor eventueel gevaar, blijft aanwezig, deze is altijd bij mij. Aan de andere kant overtuig ik mijzelf ervan dat deze tas door iemand is vergeten. Vanuit de ruimte zie ik door de elektrische schuifdeuren dat mijn bus arriveert en ik loop richting de bushalte.

De bus is leeg enkele passagiers stappen in richting station Lelylaan. Onderweg stapt een tengere vrouw gekleed in een witte jas, die haar donkere huid extra accentueert en een gezette man in een spijkerjack in. Deze voor mij onbekende personen stappen met mij uit op de halte nabij het verzorgingshuis. Op deze vroege ochtend lopen we achter elkaar, ik voorop in de richting van het grijze woningcomplex. Als ik aanbel bij de ingang komen de achtervolgers snel aangelopen en even later staan wij in de deursluis. Even later zien wij elkaar terug op vierde verdieping van het gebouw. Onze dag gaat samen verder terwijl een ieder van ons zich richt op zijn werkzaamheden.

Mijn werkzaamheden richten zich deze ochtend op het aanbieden van een gezamenlijk ontbijt voor de aanwezige bewoners met wat extra aandacht en sociaal contact. Ik meld mij bij de voedingsassistente en haal brood en kaas vanaf de woonkamer en zet thee en koffie. Mijn hoop is dat de koffie goed gaat komen. Ik maak voor de eerste keer de koffie en hoop dat ik de instructies als niet koffie drinkende persoon goed heb onthouden. Terwijl ik bezig ben, stappen bijna tegelijkertijd twee dames de ruimte binnen. Ik verbaas mij van de snelheid waarop deze dames zich aanmelden, aangezien ik vandaag hier ruim twintig minuten eerder aanwezig ben, dan volgens het plan. Allebei de dames parkeren hun rollator en gaan zitten. De dames willen wel een tosti. Ik twijfel ik ben hier nieuw en wij moeten aan elkaar wennen. In hoeverre kunnen ze zelf nog wat betekenen in het proces. Zelf een boterham pakken, brood smeren, kaas op hun brood leggen, brood in de toaster leggen en er weer uithalen, de tosti snijden. Ik kan veel deeltaken opnoemen en bedenken. Maar zitten deze dames op zelfstandigheid te wachten? Ik ken de situatie nog niet goed genoeg om dit te beoordelen. Ik ben van mening dat het goed voor de mens is om zelfstandigheid te behouden. Vooral geen taken als zorggever overnemen van de zorgnemer. Dat is mijn persoonlijke mening. Maar ik heb nog te weinig informatie uit de enkele observaties die ik hier heb gemaakt, hoe hier de zaken zijn geregeld. Ik kan de wereld voor deze mensen niet op hun kop zetten. Ik kies voor veiligheid. Ik richt mij op de contact name. Veiligheid creëren. Voor hen en voor mij. Vanuit daar kunnen wij verder het nieuwe jaar in. Dat betekent dus wel dat ik voor nu alles overneem. In deze vorm heb ik het eerder bij mijn observaties waargenomen. Mijn keuze verbind ik mijn persoon, mijn naam meteen nu wel als iemand die hulpeloosheid aanleert dan wel in stand houd. De dames wijzen tijdens het proces mij erop dat ik ook margarine aan de buitenkant van de tosti’s moet smeren. Dit hebben ze van mijn collega geleerd. Dan bakt de tosti niet aan het ijzer vast.

De volgende stap is thee en koffie. Beiden dames willen thee. Mag, moet ik deze dames zelf hun thee laten inschenken? ‘Ik ben bijna blind’, zegt een van de dames die ik als eerste vraag om iets in te schenken. ‘Aan een oog zie ik niets, aan de andere maar vijf procent. Als ik moet inschenken giet ik alles erover’. De andere dame zit zwijgzaam naast haar. De vraag is of ze onze conservatie heeft gehoord, aangezien ze haar gehoorapparaten niet in heeft. Iets wat in een eerdere gelegenheid dat ik hier was ook al gebeurde. In mijn retrospectieve beschouwing merk ik op dat ik deze tweede vrouw met haar prachtig uitwaaiende witte dos haren uiteindelijk heb gevraagd om zelf in te schenken.

De ochtend gaat verder en ik krijg nog drie andere bewoners aan de eettafel. De laatste bewoonster komt zelfstandig met haar rolstoel naar binnen als ik haar vraag of ze bij ons kan eten positief heb beantwoord. Als ze nadat ze drie tosti’s en twee koppen koffie heeft gedronken haar weg naar de huiskamer inzet, vraagt zij om een duw. Wat moet ik doen? Ik rij haar de gang op en duw haar bijna tot in de huiskamer. Dan laat ik het laatste door haar zelf afleggen. ‘ Als u zelf blijft rijden, verliest u minder snel nog meer vaardigheden, tot ziens mevrouw’. Met een gelukkig nieuw jaar neemt zij afscheid. ’Gelukkig Nieuwjaar’.

© Amiad Ilsar.