We maken vandaag een collage voor Koninginnedag. Wij zitten aan een tafel, een donkerbruine vierkante tafel. Op de tafel ligt oranje, blauw, rood en wit gekleurd karton, lijm, een schaar en uitgeprinte afbeeldingen van het aanstaande koningspaar en de huidige koningin. Aan elke zijde van de tafel zijn twee zitplaatsen. Sommige bewoners van deze afdeling van het verpleeg en verzorgingshuis zitten op een rolstoel. Een rolstoel naast een stoel het past precies. Hier lijkt over te zijn nagedacht. Het is kenmerkend voor een oudere populatie dat vrouwen gemiddeld ouder worden dan mannen. Zo ook hier. Van de zeven mensen aan tafel zijn er twee afgevaardigden van het mannelijke geslacht en vijf vrouwelijke. Een goedlachse man met een wat gedrongen postuur, knipt langzaam en heel secuur een afbeelding van koningin Juliana. Prinses Juliana moet ik zeggen, maar voor mij blijft zij voor altijd koningin. Een term die zo veelvuldig in mijn geheugen is ingeprent zal voor altijd zo blijven, zo werken onze hersenen. En zo zie ik het hier ook in de praktijk, waar bewoners eerder koningin Wilhelmina herinneren en benoemen dan koningin Beatrix. Dat maakt de koningsdag wel speciaal. Het aanstaande gebeuren schijnt niet meer dan een korte lichtflits in een donkere duistere wereld te zijn. Het verleden is het heden hier rond de tafel.
In dit kader is het niet vreemd als vanuit het niets er naast me door de tere kleine breekbare vrouw de volgende opmerking wordt geroepen. ‘Ik ben geen uitvinder, ik heb in het verzet gezeten in de oorlog’. De man naast haar knipt rustig verder. De schaar, weet vezel voor vezel van het papier te breken. De oorlog, daar is hij weer, zoveel jaren geleden en te pas en te onpas duikt hij in mijn omgeving op. Nu is het de beurt van deze vrouw om het te noemen. “De oorlog’, vele oorlogen zijn er gevoerd, voor, ‘de oorlog’ en daarna. Maar zonder verder uitleg weet ik welke oorlog deze vrouw bedoeld. Twee woorden die voor ons en anderen aan deze tafel flarden van herinneringen tot een groot geheel van ellende maken. Een geheel van onbeschrijfbare ellende, verdriet en wreedheid. Gevoelens die niet passen bij deze zonnige dag en de kleurige bloemen op deze tafel. Onze realiteit is maar beperkt maakbaar al denken we vaak dat onze controle uitstrekt tot in de gedachten en gedragswereld van de mens om ons heen.
Ík heb veel geleerd in de oorlog’, gaat mevrouw verder. ‘Wat hebt u geleerd’, vraag ik nieuwsgierig verder. “Voorzichtig te zijn’, gaat mevrouw verder. Mijn wedervraag voor wat mevrouw dan voorzichtig moet zijn verandert ons gesprek in een interview. ‘Voorzichtig om mensen te doden’. ‘Hebt u mensen gedood’? Ik kan me mevrouw nauwelijks voorstellen als kille moordenaar. Was mevrouw een Hannie Schaft. Van de film van het meisje met het rode haar ontbreekt Denise en ik nog een veertig minuten te zien.
‘Te doden in een opwelling. Ik heb de oorlog meegemaakt’. Het antwoord lijkt niet helemaal gericht te zijn op mijn vraag. ‘Mijn man zat in het verzet’. Mevrouw blijft mij informatie verstrekken. “U vertelde mij verleden week, dat u op soldaten hebt geschoten’, mijn vraag probeert haar nog even te focussen op het schieten. ’ik heb in de lucht geschoten, was niet gewend om te vechten. Je moest zelf beslissen er was geen leiding. Ik heb veel geleerd in de oorlog’.
‘Wat nog meer?’ Vraag ik verder. ‘Dat ik moet opletten wat er om me heen gebeurt. Je bent een hoop vergeten. Vijf jaar is lang met een oorlog’. Het zijn duidelijk flarden van gedachten die mevrouw mij nu weet te vertellen. Zo nu en dan pak ik een door meneer uitgeknipte afbeelding op het gekleurde karton. Mijnheer werkt zwijgzaam verder ‘.Mijn man zat in het verzet’. De bekende zin klinkt opnieuw. ‘Wat deed hij in het verzet?’ Vraag ik verder. Verder en verder wil. Ik wil alles weten. Nu kan mevrouw de informatie nog overbrengen en mijn aanstekingen van wat mevrouw zegt vullen een stuk leeg papier. ’Mensen naar het buitenland brengen. Ik heb niet gehoord dat hij mensen heeft doodgemaakt. Hij was kunstzinnig. Daar was hij te christelijk voor. Ik ben helder’ Stilte. ‘U bent zeker helder’. De dofheid van haar ogen lijkt te worden gebroken door een felle plotselinge glans. Wat ga ik nu vragen? De stilte die voor ons ligt wordt onderbroken door de krakende stem van mevrouw en ik hoef geen vraag meer te stellen. Ik luister.
‘Het was een tijd waar vrouwen zich nergens mee moesten bemoeien. Ik vond het niet eng. Maar ik kon niet weg. Ik moest thuis blijven. Vrouwen horen bij het huishouden. Wij vingen mensen op, die in de knoei zaten en moesten worden opgevangen.’ Ze gaat verder. ‘Ik verpleegde mensen, gewonden, we probeerde ze later naar het ziekenhuis te krijgen. Ik kon de was doen, eten koken, daar was ik goed in’. Hierbij valt er weer een stilte. Zonder veel aandacht plak ik de afbeeldingen op de collage en geef ik de man nog meer knipwerk. De collage is achtergrond geworden, het verhaal van mevrouw voorgrond. Een bijzonder verhaal.
Haar man praatte niet over wat hij deed. De scheiding tussen het mannen werk en vrouwenwerk volgens mevrouw. ‘Je kreeg een tip en dan ging hij erachter aan’. Wat dat precies was blijft op dit moment onduidelijk.
‘’Ik was niet bang, dit kwam later. Ik werd bang omdat er geschoten werd. Ik had alleen lagere school. Ik mocht niet verder leren. Wij konden ons niet verweren. Alleen de mannen deden dit.’
Ik vraag me af of mevrouw eerder in haar leven haar emoties, gedachten en ervaringen met iemand heeft gedeeld. ‘Ík mocht niet in de fabriek komen. Daar was ik te dom voor’. Ik weet dat de familie van mevrouw een grote aardewerkfabriek had. Mevrouw mocht alleen in de bloemenveiling werken. ‘Ik werkte in de veiling en daar waren Joden. Deze stopten, mochten niet verder werken’.
Ik moet hierbij het gesprek gaan beëindigen, de collage is klaar. Met mijnheer kiezen we een plek op het raam uit. Terwijl de laatste zin van mevrouw in mijn hoofd nagalmt. ‘Ik ben altijd op mijn hoede geweest, je wist nooit wat je te wachten stond. Ik was 17. Nog te jong om het te snappen’.
Amiad Ilsar.