Maandelijks archief: april 2013

Ik was 17. Nog te jong om het te snappen

 

We maken vandaag een collage voor Koninginnedag. Wij zitten aan een tafel, een donkerbruine vierkante tafel. Op de tafel ligt oranje, blauw, rood en wit gekleurd karton, lijm, een schaar en uitgeprinte afbeeldingen van het aanstaande koningspaar en de huidige koningin. Aan elke zijde van de tafel zijn twee zitplaatsen. Sommige bewoners van deze afdeling van het verpleeg en verzorgingshuis zitten op een rolstoel. Een rolstoel naast een stoel het past precies. Hier lijkt over te zijn nagedacht. Het is kenmerkend voor een oudere populatie dat vrouwen gemiddeld ouder worden dan mannen. Zo ook hier. Van de zeven mensen aan tafel zijn er twee afgevaardigden van het mannelijke geslacht en vijf vrouwelijke. Een goedlachse man met een wat gedrongen postuur, knipt langzaam en heel secuur een afbeelding van koningin Juliana. Prinses Juliana moet ik zeggen, maar voor mij blijft zij voor altijd koningin. Een term die zo veelvuldig in mijn geheugen is ingeprent zal voor altijd zo blijven, zo werken onze hersenen. En zo zie ik het hier ook in de praktijk, waar bewoners eerder koningin Wilhelmina herinneren en benoemen dan koningin Beatrix. Dat maakt de koningsdag wel speciaal. Het aanstaande gebeuren schijnt niet meer dan een korte lichtflits in een donkere duistere wereld te zijn. Het verleden is het heden hier rond de tafel.

 

In dit kader is het niet vreemd als vanuit het niets er naast me door de tere kleine breekbare vrouw de volgende opmerking wordt geroepen. ‘Ik ben geen uitvinder, ik heb in het verzet gezeten in de oorlog’. De man naast haar knipt rustig verder. De schaar, weet vezel voor vezel van het papier te breken. De oorlog, daar is hij weer, zoveel jaren geleden en te pas en te onpas duikt hij in mijn omgeving op. Nu is het de beurt van deze vrouw om het te noemen. “De oorlog’, vele oorlogen zijn er gevoerd, voor, ‘de oorlog’ en daarna. Maar zonder verder uitleg weet ik welke oorlog deze vrouw bedoeld. Twee woorden die voor ons en anderen aan deze tafel flarden van herinneringen tot een groot geheel van ellende maken. Een geheel van onbeschrijfbare ellende, verdriet en wreedheid. Gevoelens die niet passen bij deze zonnige dag en de kleurige bloemen op deze tafel. Onze realiteit is maar beperkt maakbaar al denken we vaak dat onze controle uitstrekt tot in de gedachten en gedragswereld van de mens om ons heen.

 

Ík heb veel geleerd in de oorlog’, gaat mevrouw verder. ‘Wat hebt u geleerd’, vraag ik nieuwsgierig verder. “Voorzichtig te zijn’, gaat mevrouw verder. Mijn wedervraag voor wat mevrouw dan voorzichtig moet zijn verandert ons gesprek in een interview. ‘Voorzichtig om mensen te doden’. ‘Hebt u mensen gedood’? Ik kan me mevrouw nauwelijks voorstellen als kille moordenaar. Was mevrouw een Hannie Schaft. Van de film van het meisje met het rode haar ontbreekt Denise en ik nog een veertig minuten te zien.

 

‘Te doden in een opwelling. Ik heb de oorlog meegemaakt’. Het antwoord lijkt niet helemaal gericht te zijn op mijn vraag. ‘Mijn man zat in het verzet’. Mevrouw blijft mij informatie verstrekken. “U vertelde mij verleden week, dat u op soldaten hebt geschoten’, mijn vraag probeert haar nog even te focussen op het schieten. ’ik heb in de lucht geschoten, was niet gewend om te vechten. Je moest zelf beslissen er was geen leiding. Ik heb veel geleerd in de oorlog’.

 

‘Wat nog meer?’ Vraag ik verder. ‘Dat ik moet opletten wat er om me heen gebeurt. Je bent een hoop vergeten. Vijf jaar is lang met een oorlog’. Het zijn duidelijk flarden van gedachten die mevrouw mij nu weet te vertellen. Zo nu en dan pak ik een door meneer uitgeknipte afbeelding op het gekleurde karton. Mijnheer werkt zwijgzaam verder ‘.Mijn man zat in het verzet’. De bekende zin klinkt opnieuw. ‘Wat deed hij in het verzet?’ Vraag ik verder. Verder en verder wil. Ik wil alles weten. Nu kan mevrouw de informatie nog overbrengen en mijn aanstekingen van wat mevrouw zegt vullen een stuk leeg papier. ’Mensen naar het buitenland brengen. Ik heb niet gehoord dat hij mensen heeft doodgemaakt. Hij was kunstzinnig. Daar was hij te christelijk voor. Ik ben helder’ Stilte. ‘U bent zeker helder’. De dofheid van haar ogen lijkt te worden gebroken door een felle plotselinge glans. Wat ga ik nu vragen? De stilte die voor ons ligt wordt onderbroken door de krakende stem van mevrouw en ik hoef geen vraag meer te stellen. Ik luister.

 

‘Het was een tijd waar vrouwen zich nergens mee moesten bemoeien. Ik vond het niet eng. Maar ik kon niet weg. Ik moest thuis blijven. Vrouwen horen bij het huishouden. Wij vingen mensen op, die in de knoei zaten en moesten worden opgevangen.’ Ze gaat verder. ‘Ik verpleegde mensen, gewonden, we probeerde ze later naar het ziekenhuis te krijgen. Ik kon de was doen, eten koken, daar was ik goed in’. Hierbij valt er weer een stilte. Zonder veel aandacht plak ik de afbeeldingen op de collage en geef ik de man nog meer knipwerk. De collage is achtergrond geworden, het verhaal van mevrouw voorgrond. Een bijzonder verhaal.

 

Haar man praatte niet over wat hij deed. De scheiding tussen het mannen werk en vrouwenwerk volgens mevrouw. ‘Je kreeg een tip en dan ging hij erachter aan’. Wat dat precies was blijft op dit moment onduidelijk.

 

‘’Ik was niet bang, dit kwam later. Ik werd bang omdat er geschoten werd. Ik had alleen lagere school. Ik mocht niet verder leren. Wij konden ons niet verweren. Alleen de mannen deden dit.’

 

Ik vraag me af of mevrouw eerder in haar leven haar emoties, gedachten en ervaringen met iemand heeft gedeeld. ‘Ík mocht niet in de fabriek komen. Daar was ik te dom voor’. Ik weet dat de familie van mevrouw een grote aardewerkfabriek had. Mevrouw mocht alleen in de bloemenveiling werken. ‘Ik werkte in de veiling en daar waren Joden. Deze stopten, mochten niet verder werken’.

 

Ik moet hierbij het gesprek gaan beëindigen, de collage is klaar. Met mijnheer kiezen we een plek op het raam uit. Terwijl de laatste zin van mevrouw in mijn hoofd nagalmt. ‘Ik ben altijd op mijn hoede geweest, je wist nooit wat je te wachten stond. Ik was 17. Nog te jong om het te snappen’.

 

Amiad Ilsar.

 

Ik heb geschoten.

De woorden, ontsnapt uit een concentratiekamp blijven ook deze week nog in mijn hoofd nadreunen. De woorden stonden als ondertiteling bij een foto van mijn dochter, die rond is gegaan bij verschillende scholieren. De gebeurtenis blijft schokkend, ook al heeft de school er naar ons gevoel als ouders goed gereageerd. De wond is gehecht, maar het litteken is nog fel rood en zichtbaar. Er zijn maar weinigen die in die verschrikkelijke dagen konden ontsnappen uit de hel van een concentratiekamp. Gelukkig wisten echter velen de weg naar het eind te ontvluchten door onder te duiken of terug te vechten. Er werd hulp geboden mede door mensen, die een gezicht hebben gekregen zoals Hannie Schaft. Het meisje met het rode haar in een film vertolkt door Renée Soutendijck. Een film uit 1981, de beelden verschijnen op het scherm van de computer, de techniek van bijna dertig jaar later. Samen met Denise, kijk ik naar de film. Beelden die ik ooit in de bioscoop heb gezien, als achttienjarige jongen. Een stukje persoonlijke geschiedenis delen met je eigen kinderen, het zijn altijd plezierige en emotionele momenten,

Het meisje met het rode haar heeft een naam en beeld, maar er waren velen die verzet hebben geboden en die anoniem zijn gebleven. Geen naam en geen beeld. Beelden en namen kunnen echter totaal onverwacht opduiken zelfs na zo veel jaren na de tweede wereldoorlog.

Het is een maandagavond in april, de voorjaarszon heeft eindelijk de winterse koude kunnen verdrijven. Het is deze zon, die haar afzwakkende stralen door het raam aan het eind van de gang weet te werpen. Ze verlicht hierbij de witte haardos van een bijzondere vrouw die naast mij loopt. Al weet ik dit op dit moment nog niet. We wandelen door de gangen van de afdeling. Bewegen om de innerlijke rust proberen te hervinden. Bewegen met doel om naar huis te gaan. Uit te rusten van de indrukken van een hele dag. De tragiek van het hebben van dementie. Op weg zijn naar je huis, naar een bekende en daardoor veilig aanvoelende omgevingen en juist door de dezelfde dementie veroordeelt tot een nieuwe omgeving. Een omgeving met gesloten deuren,onbekende en wisselende gezichten die het verlangen naar vroeger alleen maar groter maken. Twee vrouwen die al geruime tijd hier zijn hielden vanmiddag na het middageten een gesprek. ‘Ik blijf hier niet, ik woon hier niet. Zegt de vrouw met een wat krakende stem. En jij?’ Vraagt zij haar buurvrouw tegenover haar. ‘Nee, ik ook niet, ook ik ga naar huis’.

Ondertussen loop ik met mevrouw aan mijn rechterzijde verder door de gang. Aan de linkerkant grote ramen, die uitzicht geven op de gang aan de overzijde met een ruimte ertussen van het rappenhuis dat vier verdiepingen verbindt en tevens scheidt. Over enkele meters een bocht naar links en nogmaals links en op deze manier lopen we zo direct de toekomst in. De toekomst aan de overkant met uitzicht op het verleden, het deel waar wij nu lopen. We komen een zuster tegen, zoals alle helpende, verzorgende en verpleegkundige hier worden genoemd. Ze staat buiten bij een van de kamers aan de rechterzijde bij een grote rode deur. Achter deze grote rode deur verbergt zich een ruime eenpersoonskamer met douche en toilet. Een kleine persoonlijke wereld, ingericht door de familie van de cliënten. Iedere kamer heeft aan de linkerkant bij de ingang een plank met naam en vaak een persoonlijke foto en of voorwerp. Bij de kamer van mevrouw staat naast de deur een portret, het is het een jongeman die vastgelegd in zwart witte tintende wereld in kijkt. Het is zonder twijfel haar zoon. De vorm van het gezicht. De ogen, de neus en mond, het is een kopie van mevrouw. Mevrouw bevestigd mijn vermoeden en vertelt dat het haar zoon is. En dan in een adem. ’Mijn dochter is dood, hij heet Klaas naar mijn vader’. ‘Wat erg, van u dochter’. Ik vraag nog naar de reden van de dood van haar dochter, maar er volgt geen antwoord. Wat gaat mij dat eigenlijk aan? Ik vraag snel door over haar zoon. Hij woont niet ver hier vandaan en economie heeft gestudeerd. ‘Hij heeft het druk’, voegt mevrouw toe.

Ik vertel aan de zuster die mevrouw naar de kamer wil. ‘Twee donkerbruine ogen kijken mij vanachter twee brillenglazen vragend aan. ‘Mevrouw wil even uitrusten’, voeg ik ter informatie toe. ‘Mevrouw we gaan zo koffie drinken’, deelt de zuster mede. ’Kom lopen we nog even door, Mag u eerst nog even wat drinken en daarna kunt naar huis, mevrouw’. Als reactie op mijn mededeling hoor ik mevrouw zeggen. ‘Ik ben niet verwend, ik heb de oorlog meegemaakt’. Stap voor stap vervolgen wij onze weg. Voor ons komt de ingang naar de huiskamer inzicht. ‘Ik heb geschoten’, klinkt het naast mij. Op wie’? Vraag ik verbaasd. ‘Soldaten’. Is het simpele antwoord van mevrouw. Stap voor stap lopen we verder is stilte. Naast mij loopt een heldin. Deze breekbare kleine vrouw, waar door de ouderdom nog geen een meter zestig is overgebleven. Deze vrouw met haar spierwitte haar, haar dofblauwe ogen en krakende stem was een vrouw die zich heeft verzet tegen de onderdrukking en bezetting. Overrompeld door de informatie weet ik even niets meer te vragen, terwijl tegelijkertijd vele vragen opborrelen.

‘Hebt u ook onderduikers in huis gehad?’. ‘Mijn man zat in het verzet, Joodse mensen werkten in de bloemenveiling’. Stilte. Stap voor stap bereiken wij de huiskamer. Waar mevrouw de volgende dag in het kader van Jom Hatsmaoet. Israëls onafhankelijk dag met ons feest viert en met veel plezier danst op de vrolijke muziek.

©Amiad Ilsar

Ontsnapt uit het concentratiekamp

Meneer zit er weer. Aan de lange tafel, die met witte tafelkleden gedekt is. Mijn collega zit naast mijnheer. De beelden die mijn netvlies bereiken zijn niet gerelateerd aan de werkelijkheid, zoals ik denk dat deze zou moeten zijn. Het zou onmogelijk moeten zijn dat mijnheer hier zit. Ik heb hem net op de woongroep, achtergelaten. Maar in de minuut dat ik de twintig houten treden van de trap naar de begane grond afdaalde heeft meneer blijkbaar de weg via de lift afgelegd. Feit is dat hij hier weer zit. Meneer volgt de tekst die mijn collega aanwijst een feestelijke witte keppel op zijn hoofd. Het beeld is echt. Ik ben verbaasd. Hoe is dit mogelijk?

Ik loop naar de tafel en vraag aan mijn collega hoe mijnheer hier terecht is gekomen.’ Ik heb mijnheer naar beneden gehaald’, is de simpele verklaring van zijn hernieuwde aanwezigheid. ‘ Zijn hele familie is vergast’, gaat zij verder. Meneer is een overlever, daarom zit hij nu hier en daarom wist hij ook de weg naar deze tafel in het begin van deze avond in zijn eentje te vinden.

Na deze gebeurtenis gaat het verhaal verder. Het is de laatste dag van Pesach. Het zicht op het gerezen brood verijst aan de horizon. Nog minder dan 24 uur en we kunnen weer terugkeren naar de ons zo bekende gerezen opgeblazen werkelijkheid. Mijn collega, mijnheer, echtgenote en dochter tref ik op deze laatste feestdag, die deze week afsluit op dezelfde plek waar het verhaal begon. De vrouwelijke familieleden van mijnheer delen informatie over mijnheer met mijn collega. Ze vertellen ons waar mijnheer van houdt en wat hij vroeger deed. We krijgen informatie over waarmee wij mijnheer mee kunnen activeren en aansluiting met hem kunnen krijgen. Het zijn moeilijke tijden voor mijnheer in deze eerste dagen in de instelling. Mijnheer is nog eenzaam en verveelt zich. Mijn heer wil dood, zo schrijft hij op het door hem meegebrachte notitieboek. De woorden en hun betekenis zijn hard. Maar mijnheer is verdrietig en de tranen rollen over zijn rood gekleurde wangen. Hier aan de tafel is het duidelijk voor ons allen dat mijnheer ook grote behoefte heeft aan contact. Mijnheer was glazenwasser was en had een schoonmaakbedrijf. Mijnheer was een doener, die altijd tussen de mensen was. Hij en zijn vrouw hadden ooit een goed leven samen, zoals mevrouw ons vertelt. Nu is mijnheer overgeleverd aan onze zorg en is het de plicht van alle medewerkers in de instelling om inhoud te geven aan de laatste levensjaren van mijnheer.

 

Er volgt een nieuw deel van het verhaal als ik deze middag de afdeling waar mijnheer woont oploop. Vanuit de gang is klassieke muziek te horen. De bron is de kamer van mijnheer, die op een kier open staat. Ik loop achter mijnheer aan, die op weg is naar zijn kamer. Op kleine afstand van de deur van zijn kamer lukt het mij hem te bereiken en tik hem op zijn knokige schouder. Hij draait zich verrast om. Een brede grijns van herkenning is zijn reactie. Ik vertel hem dat ik zo bij hem kom.’Ik ga even helpen bij het avondeten, ik kom er zo aan’. De ogen die ik met tranen gevuld heb gezien, twinkelen nu van blijdschap. Hij maakt gebaren dat hij niet kan praten en dat hij schrijft. Ik knik.’Ik weet het, mijnheer. Ik zie u zo’.

Als ik mijn vaste goedlachse dame in de rolstoel eten geef. Gaat de telefoon in mijn broekzak. Normaal zou ik niet antwoorden, maar vandaag heeft zich iets met mijn dochter afgespeeld en als ik het nummer op mijn scherm lees neem ik op. Het is nogmaals de mentor van mijn dochter. Om bijna halfzes heeft ze nog even de tijd genomen om mij te berichten over de voortgang van de gebeurtenissen op school. ’Het meisje wat de foto naar de klas heeft gestuurd heeft bekend dat zij de tekst op de foto heeft gezet’, vertelt de mentor. ‘Ze is geschorst en behalve een verslag over de tweede wereld oorlog wat ze moet schrijven doen wij ons beraden op onze verdere reactie’. Ze beëindigt het gesprek met de opmerking dat als ik nog verdere vragen heb ik die te allen tijde aan haar kan stellen.

Stukje voor stukje eet mevrouw haar boterhammen met jam op. Niets blijft erop het bord achter het is leeg. Net zo leeg als mijn hoofd. Ik weet niet wat ik moet denken. Ik weet niet wat ik moet denken over de informatie die vanochtend over mij heen zijn gestort. De mentor van de klas, de tweede klas KL VMBO waar mijn dochter deel vanuit maakt wou mij op de hoogte brengen van de gebeurtenissen waarbij mijn dochter betrokken was. Het was even slikken voor mij, toen ik deze woorden via de telefoon hoorde. Het klonk allemaal onheilspellend. ‘Een moeder van een jongen had een foto gezien op what’s up van mijn dochter met een tekst daaronder, ontsnapt uit het concentratiekamp, wij zijn nu bezig om uit te zoeken wie hier voor verantwoordelijk voor is’. De woorden dringen tot mijn door, de ontzetting is groot. Heel groot. Juist op de dag dat in Israël de tweede wereldoorlog wordt herdacht wordt ik, wij geconfronteerd met deze gebeurtenissen.

Twee dagen later brengt Denise een brief mee van school waarin het betreffende meisje zich verontschuldigt. In een gesprek met het meisje en leraren is het geheel bijgelegd. Het lijkt voorbij. Maar voor mij en ons is de emotie nog niet verdwenen.

Ondertussen worden nieuwe hoofdstukken in het verhaal van mijnheer geschreven en ontmoet ik hem geregeld in zijn kamer. Op de vensterbak heeft mijnheer kunstbloemen neergezet, die hij mij met veel trots laat zien. Op stoffen kubus midden in de kamer voor hem staat een dambord wat de verbinding vormt tussen mij en de rijke wereld van mijnheer.

En ik sluit af, om samen met Denise de film van het meisje met het rode haar te gaan bekijken.

©Amiad Ilsar.

 

Mijn hele familie is vergast

Het verhaal begint op het moment dat ik wordt weggeroepen van een activiteit, die ik samen met een collega op een van de afdelingen doe. Twintig houten trede leiden mij naar een kamer waar twee vrouwen met een medewerkster gehuld in de inmiddels voor mij zo bekende blauwe jassen mij opwachten. Tussen twee bureautafels staan een aantal stoelen, dicht op elkaar. Het licht wat met sensoren wordt in en uitgeschakeld lijkt de muren nog witter te maken.

De vrouwen zijn een echtgenote en een vriendin van een man, die hier nieuw is opgenomen. De vrouwen maken zich hard voor een goede dagbesteding van de man, die ik nog niet ken. Ik hoor details over de hobby’s en interesses van mijnheer. Ik schrijf alles op het door de medewerkster aangereikt formulier. Dammen, skiën, klaverjassen en mijnheer heeft ook tien keer de vierdaagse gelopen. Elke bewoner hier is een mens met een verleden.

Mijnheer kan niets meer vertellen over het verleden. Niet via spraak. Mijnheer kan nog heel goed communiceren met pen en papier en mijnheer kan ook nog veel begrijpen. Mevrouw heeft tranen in haar ogen als ze mij alles over haar echtgenoot vertelt. Ik beloof om met mijnheer activiteiten te gaan ondernemen. Waarbij dammen en het bekijken van afbeeldingen om herinneringen op te halen mij het meest voor handen lijkt. Klaverjassen kan ik niet. Misschien is er ook een mogelijkheid om te gaan wandelen. Wandelen is iets wat ik nog niet heb kunnen doen met de bewoners, aangezien de keuze om zoveel mogelijk mensen iets aan te bieden de uitstapjes naar buiten tot een onmogelijkheid maken. De vrije buitenwereld lijkt achter de bewoners te liggen en een gesloten werkelijkheid, die vervaagt in de herinneringen van het verleden.

Het verhaal gaat verder als er feest is. Een feest waar het Joodse volk zijn vrijheid viert, die het heeft gekregen na een periode van onderdrukking en slavernij in Egypte. Het is Seideravond, de avond waarbij Joden tijdens een feestelijke maaltijd met symbolen, het verhaal van de uittocht vertellen en gedenken. Onze vrijheid is een gegeven vrijheid. Een vrijheid, die niet vanzelfsprekend is. De eerste Seideravond met een gedekte tafel in een plek waar vrijheid, door de geestelijke beperking tot een minimum is gereduceerd. In dit verzorgingshuis staat een aaneengeschakelde groep tafels klaar om bewoners en hun begeleiders een korte versie van het gehele proces te laten meemaken. Bewoners en begeleiders samen. Hier komen geen bewoners op eigen kracht naar toe. Of wel?

Ik sta enkele meters verwijderd van de lift, links van mij zijn de meeste plekken aan de tafel, die met feestelijke witte tafelkleden is gedekt bezet. Nog enkele ogenblikken en de gastheer zal de avond openen met de zegening over de wijn en het feest. Ik zie de liftdeuren opengaan en een kleine man verschijnt. Een witte keppel bedekt de kale plek tussen zijn witte plukken haar aan de zijkant van zijn hoofd. Licht voorover gebogen en met stevige maar kleine stappen neemt hij plaats aan de tafel. De zegening begint. Hij is precies op tijd. De leegte rondom hem is tastbaar. Niemand van de bewoners is tot nu toe alleen naar beneden gekomen en ik wacht eigenlijk op een vrouw of misschien man in een blauw jasje. Maar er gebeurt niets. Dat is vreemd, bedenk ik mij.

Een collega van mij, die ik over de situatie informeer raad mij aan even naar boven, naar de afdeling te gaan. Ik loop de twintig treden naar boven. Van buiten kan de deur naar de afdeling zonder sleutel open, vanuit binnen heb je een steeksleutel nodig, een belangrijk detail, dat voorkomt dat bewoners ongecontroleerd van de afdeling kunnen. In het kader van dit verhaal betekent dit dat iemand meneer naar beneden heeft gelaten.

De verzorgster, die ik op de afdeling in een wit jasje aantref, kijkt mij met haar grote donkere ogen verbaasd aan. ‘Is meneer beneden?’. Nee, daar weet zij niets vanaf. Nogal laconiek stelt ze de conclusie dat mijnheer met iemand is meegelopen. Maar dat klopt niet helemaal want mijnheer is alleen met de lift naar beneden gekomen. We spreken af dat mijnheer bij de Seider mag blijven en dat wij, de begeleiders op hem zullen letten. Ik krijg ook nog de boodschap dat mijnheer een zonde heeft en niets mag eten.

Het verhaal gaat verder als ik weer naar beneden kom en ik meekijk hoe mijnheer met een collega via een servet en pen communiceert. Met grote hoekige blokletters staat er, mijn hele familie is vergast. Bam. Deze boodschap komt keihard aan. Hoe triest maar ook weer mooi. Het is hartverwarmend dat mijnheer, hier op deze plek na al die jaren waarin mijnheer heeft moeten leven met de trauma’s van de tweede wereldoorlog, nu hier kan zitten en genieten van dit samenzijn. Nadat ik mijn collega bericht over het feit dat mijnheer ongezien de afdeling heeft verlaten, vraagt zij mij of mijnheer mag drinken. Op deze vraag heb ik geen antwoord en weer loop ik twintig treden naar boven. Omdat het een feestdag is waar je geen elektriciteit mag gebruiken gebruik ik liever hier in de instelling niet de lift. Daarom is het al snel twintig treden naar beneden met de boodschap dat mijnheer ook niet of nauwelijks mag drinken.

Het volgende deel van het verhaal gaat verder nadat mijn collega even haar plek naast mijnheer opstaat. Een vrijwilliger neemt haar plaats in, ik hou een oog op het gebeuren. Terwijl er wordt gepraat over de tien plagen, die de Egyptenaren zo vertelt ons het verhaal uiteindelijk op de knieën heeft gekregen, wordt mijnheer onrustig. Hij staat op en hij wil weg. Precies zoals de begeleidster op de afdeling mij eerder had voorspelt. Ik breng hem naar boven. Met de lift. Ondanks dat mijnheer tien keer de vierdaagse heeft gelopen, wil het risico niet nemen om twintig treden naar boven te lopen. Ik loop met mijnheer de afdeling op, de scheidingsdeur tussen gang en afdeling sluit achter ons. Ik meld aan de begeleidster, die nog steeds bezig is om de bewoners van medicijnen te voorzien dat mijnheer terug is. Mijnheer heeft mij niet gevolgd en zo is de veronderstelling van de begeleidster dat hij  wel naar zijn kamer zal zijn gelopen. Ik geef nog een snel verslag over de gebeurtenissen beneden. De schatting van mij is dat ik niet langer dan drie minuten de aandacht van de begeleidster, die inmiddels de naam van mijnheer niet meer kan horen, vraag. En weer twintig treden naar beneden. Ik draai links om van de trap richting de open ruimte waar de Seider plaatsvind. En wie zie ik recht voor mij zitten aan tafel. Mijn collega en …..

©Amiad Ilsar.