In de stroom van het leven streven we om zwemvaardigheden op te doen zodat we zelf richting kunnen geven aan onze doelen. Zwemvaardigheden zijn echter niet altijd een garantie dat we onze zelfstandigheid behouden. Op bepaalde momenten van ons leven is de stroom zo sterk dat we als willoze voorwerpen meegesleurd worden en we met moeite kunnen blijven ademhalen in de kolkende massa. Een ziekenhuisopname is een dergelijk voorbeeld. Ruim een week is Denise al opgenomen in het ziekenhuis, die een wereld van onverwachte en onvoorspelbare en vooral oncontroleerbare momenten behelst. Haar leven is letterlijk in de handen van artsen, chirurgen, die een blindedarm hebben verwijderd en de darmen van ontstekingsvocht hebben ontdaan. Als vader, sta ik aan de kant en kan ik alleen maar machteloos toekijken naar de stroom gebeurtenissen waarin zij wordt meegesleurd. Het voelt als een falen in de belangrijkste taak als ouder, je kind beschermen. Haar ziekte valt uiteindelijk ook mij aan. De overstroming die Denise wegspoelt, laat mij machteloos achter.
Als Denise zittend voor mij in een rolstoel wordt geprikt om een infuus aan te brengen kan ik niet meer doen dan hard in de handvaten van de rolstoel duwen en met dichtgeknepen keel het gehuil van Denise aan horen.
Het begon vanmiddag bij een infuus die uit haar hand schoot, bij het verwisselen van een vuil T-shirt. Voor de zoveelste keer had Denise overgegeven en daarbij was het T-shirt niet ongeschonden gebleven. Achter een door mij door een dicht gordijn verborgen wereld bleek het eerder aangebrachte infuus niet bestand te zijn tegen de bewegingen die nodig waren om Denise van een schoon T-shirt te voorzien. De tijd op de grote ronde klok boven de klapdeuren van de kamer geeft kwart voor vier aan.
Om tien over acht in de avond komt zuster Marjan aanzetten. Blauw grijze ogen kijken me achter een groot zwart montuur aan en een wat hese stem meld dat de kinderarts net op de afdeling was, maar de behandelkamer was bezet. Ze komt zo terug. Denise ligt half wezenloos naar de tv te kijken. Een hele zondag, een hele dag is voorbij gegaan zonder enige verbetering in haar situatie. Haar buik is pijnlijk en opgezet ze heeft de hele dag nog geen ontlasting gehad, een onderzoek of de problemen van haar buik inderdaad daar vandaan komen is vandaag niet gebeurd. Ons aandringen hierop is onbeantwoord gebleven. Artsen varen hun eigen koers in de stroom van het ziekenhuisleven.
Het is bijna negen uur als zuster Marjan zich opnieuw bij Denise aan het bed meld. De behandelkamer is vrij en de arts is gearriveerd. Denise trekt zich met veel gekreun overeind en zuster Marjan helpt haar de rolstoel in. Met grote stappen beweegt zuster Marjan haar grote en brede lichaam door de gang, terwijl ze Denise volgt. Ik volg, zoals ik al dagen volg. Ik ben een toeschouwer in de gebeurtenissen die bij Denise worden voltrokken.
Ik ben een toeschouwer, als ik even later achter de rolstoel van Denise sta. Een behandel bed in het midden van de kamer blijft leeg. Het is te moeilijk voor Denise om zich op het bed te hijsen. De kinderarts, een co assistente met de naam Charlotte zal het infuus ingaan, brengt terwijl Denise in de rolstoel zit. Denise is bang en gespannen. ‘Ik haat naalden’, zegt ze met een stem vol tranen. De kinderarts die al zoekende is naar een plek op de met blauwe plekken versierde armen van Denise stelt voor om eerst bananenspray te gebruiken alvorens te prikken. Bananenspray staat synoniem voor een verdovende spray. Een bandje wordt om de linkerhand van Denise gelegd. Charlotte buigt zich over de arm. Een lamp wordt op de arm gericht. De hand gaat tintelen en Denise begint te schreeuwen. Charlotte klopt met haar lange vingers op de blauwrode opgezwollen arm van Denise. Aders komen op maar zodra Charlotte haar injectienaald richting arm beweegt verdwijnt de ader weer. De telefoon gaat. Marjan neemt op. Charlotte kijkt even op. Marjan schrijft gegevens op een verkreukeld papiertje wat uit haar borstzak tevoorschijn wordt gehaald. Op het aanrecht van de witte kastjes wordt naam en gewicht genoteerd. Charlotte heeft wat gevonden en Marjan, die het korte gesprek beëindigd helpt de arm van Denise te strekken. Bananenspray en naald wordt in het opgezette vlees geprikt. Denise huilt, schreeuwt, au, mijn hart wordt doorboord. De bananenspray lijkt water te zijn, verdoven lijkt hij niet te doen. Ik probeer Denise te kalmeren, nog even, lieve meid van me. Het doorzichtige deel van het buisje blijft leeg, geen rode vloeistof, het blijft doorzichtig, terwijl Charlotte wroet en beweegt.
De band wordt losgemaakt, de naald eruit getrokken. Charlotte geeft het even op. Ze beweegt zich op de rollende kruk naar de rechterarm, haar gezicht naar de arm gekeerd, donkerblonde krullen vallen op de schouder en nemen mijn beeld weg. Weer wordt een bandje aangelegd, weer maakt een fel licht een roodblauwe huid zichtbaar waaronder aders een spelletje verstoppertje spelen. Aan de zijkant van de pols heeft Charlotte wat gevonden. De pols van Denise wordt naar achteren en opzij gebogen, de pijn is groot, zowel bij mij als Denise. Telefoon. Charlotte grijpt naar de telefoon. Ze maakt de band los en praat ondertussen met een arts op de spoedeisende hulp over een opname. Gegevens worden uitgewisseld, details worden op een papiertje genoteerd en voor enkele momenten is het vonnis voor Denise uitgesteld. Maar niet voor lang en uiteindelijk wordt de naald met enige kracht de huid ingeduwd. Regelrecht tegen een wand van een vat. Er is geen uitstroom van rood vocht, weer blijft het plastic doorzichtig. Marjan rijkt een injectiespuit met water aan, deze wordt op het infuus aangesloten. Marjan drukt de injectiespuit in, Charlotte houdt de naald vast, maar de spuit geeft niet mee. Ik probeer de almachtige aan te roepen, alstublieft laat het nu lukken. Maar ook deze poging gaat niet lukken. alle tranen van Denise voor niets. Het lukt Charlotte niet, die een derde poging gaat wagen. Weer telefoon, weer neemt Charlotte op, weer wordt er van alles op een papiertje genoteerd. “Misschien hebben jullie een prikexpert”, met deze hint probeer ik het leed van Denise te verzachten. Tijdens de volgende prikpoging wordt er overlegd tussen Charlotte en Marjan. Namen worden genoemd en voorstellen afgewogen.
De derde prikpoging mislukt ook. Na een half uur van nutteloos leed mag Denise weer naar haar kamer, zonder infuus. Die wordt uiteindelijk een half uur later in haar bed in enkele snelle handbewegingen door iemand van de intensive care aangelegd.
Een dag later zorgt een klysma voor verlichting en bijna een week later mag Denise het ziekenhuis verlaten. Echter niet voor lang.
Een week van buikpijn een hernieuwd bezoek op dinsdag aan de spoedeisende waar niets wordt gevonden, een controle op donderdag waar de behandelde chirurg geen verassingen verwacht en een bezoek aan de huisarts op vrijdagochtend leidt naar een vrijdagavond.
Voor het eerst na lange tijd is Denise weer present bij de inwijding van sjabbat, ze haakt echter snel na de maaltijd tegen achten af en gaat naar bed. eigenlijk de hele week is het beeld hetzelfde na het eten heeft ze buikpijn en moet ze liggen. De bloedwaarde was dinsdag gaven geen infectie aan en dus wordt er niets gedaan.
In de nacht naar zaterdag staat ze om 1.15 aan ons bed. Ze heeft buikpijn, hoofdpijn en blijkt bijna 38 graden verhoging te hebben. Ik ben snel mijn bed uit en bel de spoedeisende hulp. Janneke de dienstdoende verpleegkundige deelt mij mede dat er opnieuw bloed zal moeten worden geprikt. Mocht dat wat opleveren zal er tot morgenochtend niets worden gedaan, we mogen ook morgenochtend vroeg komen. Denise voelt zich slecht en wil meteen gaan. Ze praat zelf nog even met de verpleegkundige en ze besluit meteen te gaan. Het is half twee ’s nachts wij stappen een verlaten straat in waar de straatlantaarns de donkere woonhuizen belicht. Denise neemt plaats naast mij met een emmer tussen haar benen. De misselijkheid is ook weer terug. De achterbank blijft leeg. Anna blijft bij Hadas, die op een hoog achter de balkondeur op de eerste verdieping haar dromen ongestoord beleeft.
De hoofdwegen, die ik via een aantal drempels bereik zijn verlaten, het licht van de lantaarns wordt weerspiegeld op een nat wegdek. Rode verkeerslichten lichten groen op bij nadering van de kruispunten. In tien minuten bereik ik de parkeerplaats van de spoedeisende hulp. Nadat we ons melden bij de balie is het zuster Jannet, die ons door de deuren van spoedeisende hulp leidt. We lopen links door twee wijde bruinrode deuren en bereiken een kamer met helder wit licht, die pijn doet aan mijn ogen op dit moment van de ochtend. Rechts naast het middelste bed waar Denise plaats op moet nemen zie ik door een spelt van het geopende gordijn een vrouw liggen. Zwarte hoofddoek, witgroene lange pyjama met roze motieven en zwarte slippers. Ik kijk automatisch of haar zoon er niet is. Een vreemde reactie want het is duidelijk dat de vrouw, de moeder van een zevenjarig jongetje dat inmiddels al drie keer aan zijn blindendarm is geopereerd wordt behandeld. Het beeld van de vrouw in dit bed om bijna twee uur in de ochtend is vreemd. Terwijl Denise het bed op gaat, vertelt de moeder over haar plotselinge heftige hoofdpijn. Ik verhuis weer achter het gordijn. In een gesloten wereld wacht ik met Denise op de dingen die komen gaan.
Er wordt door Jeanet bloed bij Denise afgenomen. Denise begint weer zenuwachtig te worden. Jeanet legt uit dat dit toch echt even moet. Haar rechterhand wordt afgebonden en met enige moeite vindt Jeanet een bloedvat. Tergend langzaam vult het buisje zich. Als het buisje vol is wordt een opkomende blijdschap door een leeg tweede buisje verjaagd.
Nadat de bloed is afgenomen is het wachten. Het inmiddels bekende uur, waarin de moeder van het jongetje weer terug naar de kinderafdeling verdwijnt, met de boodschap dat ze niets ernstig heeft, behalve een stevige migraine, die het gevolg zou kunnen zijn van de beleefde spanningen na drie operaties van haar zoon. Denise brengt het uur met lezen door. Ik ijsbeer heen en weer. Beelden van een doemscenario van een derde operatie schilderen de lichte kamer in het zwart.
Na een uur blijkt dat de infectiewaarden wat zijn gestegen. De kinderafdeling wordt gebeld en een oude bekende bebrilde zuster van de nachtdienst komt met een rolstoel Denise ophalen. De zuster leidt ons om kwart over vier door een verlaten ziekenhuis, waar alleen het eeuwig zoemende geluid van de luchtcirculatie ons begeleid. Kamer 5 op de kinderafdeling heet Denise opnieuw welkom. Denise krijgt een bed bij het raam en ik ga terug naar huis waar ik nog drie uur kan slapen, totdat een eerste licht van een nieuwe dag door een kleine geopende ruimte van het raam de kamer binnendringt en ons erop attent maakt dat wij een dochter in het ziekenhuis hebben liggen. Een telefoontje naar de kinderafdeling geeft ons de informatie dat Denise slaapt.
Wij gaan na het ontbijt naar het ziekenhuis. Als ervaringsdeskundigen weten wij wanneer het bezoekuur is. Een jonge blonde magere co assistente, het prototype van de aankomende chirurgen in dit ziekenhuis, stelt het volgende voorstel voor. In overleg met haar team zal worden geobserveerd hoe Denise deze dag doorbrengt en zal morgenochtend indien nodig een echo worden gemaakt. Met dit bericht ga ik met Hadas naar de synagoge. Ik krijg nog wel even van de kleine donker getinte vriendelijke zuster een parkeerpas.
Een parkeerkaart. Een stukje plastic, die op een afgesloten parkeerterrein van het ziekenhuis de parkeerboom open en dicht laat gaan en ons vele euro’s aan parkeergeld bespaart. Een pasje wat je pas kan krijgen als je dierbaren een week zijn opgenomen. Wij hebben nu het voorrecht om in deze categorie te vallen. De Vips van het ziekenhuis.
In de loop van deze zaterdag stijgt de koorts tot bijna 40 graden. Maar weekend is weekend en afspraak is afspraak. Er wordt niets ondernomen om de echo te vervroegen. Pas zondagochtend wordt de radioloog gebeld en duurt het tot twaalf uur totdat deze arriveert. Ik ben kwaad, heel kwaad, waarom is de radioloog niet zaterdag al op de hoogte gebracht? De afspraak was toch al gemaakt dat er een echo zou plaatsvinden? Voordat Denise in de rolstoel naar de afdeling radiologie wordt gebracht geeft ze weer over. Denise voelt zich zoals ze het zelf formuleert beroert. Voor mij is het duidelijk het is weer goed mis, ze zullen Denise voor de derde keer moeten opereren.
Een derde operatie is niet nodig. Twee uur na de operatie komt de behandelde chirurg persoonlijk vertellen dat er niets verontrustend op de echo te zien is. Denise heeft waarschijnlijk nog bacteriën van de geperforeerde blindedarmontsteking in haar darmen rond dwalen. ‘Je maakt alles schoon, maar bacteriën kun je niet zien’, legt de duidelijk uitgeruste chirurg in zijn blauw geruite overhemd met daarboven een witte jas en zwarte Zweedse klompen uit. ’We gaan haar via een infuus twee soorten antibiotica geven, gebaseerd op de kweek die wij hebben gemaakt van het vocht wat we tijdens de tweede operatie uit de buik hebben verwijderd’.
Het infuus wat eerder al in verband met de hoge koorts door een verpleger vrij eenvoudig in haar hand is aangebracht, wordt een half uur later verbonden met een zakje antibiotica en weer een half uur later voelt Denise zich al veel beter en is de koorts tot 37.8 gedaald.
Tot woensdag ligt Denise in het ziekenhuis. Al die tijd heeft ze een de zeventienjarige jongen die met onduidelijke oorzaak wekenlang last heeft gehad van verlammingsverschijnselen, als buurman. Hij mag uiteindelijk een dag later op donderdag naar huis. En zo eindigt op die dag het verhaal van kamer 5.
Denise gaat de week daarop weer naar school en is voldoende hersteld om ruim twee weken later weer naar het jaarlijkse winter jeugdkamp af te reizen.
©Amiad Ilsar.