Maandelijks archief: november 2014

Een ongenode gast.

Het is vrijdagmiddag. Om 13.30 beginnen de jonge 20 jarige Duitse vrijwilligster, die vier dagen per week ons assisteert, met de voorbereidingen voor de sjabbatviering. Dit is wekelijks terugkerende ceremonie waarbij we op aangepaste wijze voor de bewoners van de verpleegafdeling de sjabbat verwelkomen. De tafel van de woonkamer dekken we met een wit feestelijk kleed. Op de tafel kandelaars met daarin een waxinelichtje, de gevlochten broodjes de challes genaamd, bedekt met een kleedje en wijn en druivensap.

Deze viering is vooral gericht op de bewoners van de vierde etage, maar wij halen altijd ook enkele bewoners die interesse hebben van andere afdelingen. Om alle bewoners rond de grote tafel, die uit een aantal kleinere tafels bestaat, te krijgen is veel tijd, geduld en energie nodig. Het is dan ook een zege dat de jongedame naast mij kan helpen. We gaan met ons tweeën naar de derde verdieping om daar twee dames op te halen. Omdat een van de dames moe is komen we maar met een naar boven. We zetten haar n de rolstoel aan de tafel. Aan de overkant van ons is een vrouw met een rollator, die zelfstandig van de tweede etage is aangekomen.

Deze positief ingestelde vrouw, die in is voor zeer veel activiteiten komt de laatste weken ook naar de sjabbatviering. Mevrouw is meer dan welkom, ondanks dat ze niet Joods is. De vieringen staan open voor alle bewoners.

Mevrouw is alleen naar boven gekomen en wil plaats nemen als precies een bewoonster van de afdeling door een zuster gekleed in een blauw jasje met korte mouwen bij de tafel wordt gereden. Deze mevrouw heeft een vaste plek aan tafel. De plek waar de mevrouw met de rollator aanstalten op maakt om te gaan te veroveren. Wat nu? Simpel de vrouw met de rollator krijgt de vraag naar een andere plek te gaan. Het vervolg is minder simpel. Mevrouw wil niet wijken. Ze gaat niet op een andere plek zitten. Dit is de plek waar ze de laatste weken heeft kunnen zitten aangezien de vrouw op de rolstoel die weken in bed lag, is haar plek geworden. En zo beweert ze alleen op de begraafplaats zijn vaste plekken. Hoe verder? Een andere zuster is op het rumoer afgekomen en kijkt nu hoopvol en verwachtingsvol naar mij.

Hoe los ik dit op? De plek op de hoek van de tafel, waar nog niemand aansprak op heeft gemaakt is voor beiden vrouwen geen optie. Ze willen allebei de plek in het midden van de tafel. Ik sta aan de overkant en hoop een briljante ingeving. Aan de andere kant van de tafel de rechterkant van beiden vrouwen zit een vrouw. In een rolstoel. Ik ken haar als een inschikkelijke vrouw, die flexibel en wendbaar is. Kan mevrouw naar de andere kant van de tafel, de vrouw met de rollator op haar plek en de vrouw op de rolstoel op de plek k in het midden. Ja, het kan. Mevrouw heeft er geen moeite mee. Ze verhuist. De rust keert terug. Iedereen tevreden.

Met een gerust hart lopen de vrijwilligster en ik naar de kamer van een bewoonster van de etage om haar uit te nodigen voor de viering. Als we terugkomen, kijkt de ooit zo gewillige vrouw mij met haar blauwe ogen achter de brillenglazen aan in haar rolstoel op de hoek van de tafel mij aan. ‘Ik voel mij op visite, waarom moet ik van mij plaats’. Het verhaal begint opnieuw. Mevrouw wil terug naar haar plaats. De gast van beneden moet van haar plaats en het lijkt eigenlijk dat er wordt gezegd ga terug naar waar je vandaan bent gekomen. Hier geen gastvrijheid waar ik telkens op probeer aan te sturen. Mijn roepingen om een uurtje je plek aan een gast af te staan worden niet begrepen. De gast hoort en ziet niets en blijft zitten waar ze zit. In de loop van de ceremonie komen de gemoederen gelukkig vanzelf tot rust.

Onze gast heeft beloofd volgende week aan de overkant van de tafel plaats te nemen. Ik hoop dat ze het zich herinnert.

©Amiad Ilsar.

Van achtergrond naar voorgrond

Op de foto is de vrouw te zien. Een vrouw met de bril die op de achtergrond bij de deuren zit die toegang geven tot de tuin. De vrouw zit daar duidelijk zichtbaar voor een ieder die het wil zien, met haar hoofd naar links afgewend. Mevrouw kijkt niet naar de lens van de smart Phone. Het kan toeval zijn het kan bewust zijn. Het is logisch. De foto gaat ook niet om haar. Het gaat om de trotse dames met hun bloemstukjes die op de voorgrond van de foto te zien zijn. Het draait om hen en hun creaties. De bloemstukjes die een tiental dames elke week met veel zorg maken.

Elke week komen hier een aantal dames bijeen om een vijftal bloemen met wat groen in een stuk schuim op een bakje te steken. Creatief zijn met bloemen. Dat is het hoofddoel. En nu terwijl wij de begeleiders aan de wereld willen laten zien hoe deze creativiteit eruit ziet verwisselt voor mij de voorgrond met de achtergrond.

Het ligt niet in de aard van mevrouw om op de voorgrond te treden. Als we de wereld in een voorgrond een achtergrond en een nog verder gelegen achtergrond dan bevond mevrouw zich voor mij in het verst gelegen gebied. Zij deed nooit mee aan activiteiten. Dat was een bewuste keuze. Mijn collega’s en ik gingen begin dit jaar persoonlijk bij alle bewoners op hun kamer langs met de vraag of ze wilden deelnemen aan de bestaande activiteiten. Ik heb toen mevrouw ontmoet in haar eigen kamer. Een ontmoeting die kort van aard was. Mevrouw wist mij goed te vertellen dat ze geen behoefte aan activiteiten had. Mevrouw had geen mening over eventuele nieuw te ontwikkelen activiteiten. Hooguit was ze geïnteresseerd in een persoonlijk bezoek, iets wat wij als activiteitenbegeleiders niet konden bieden. Ik denk dat de herinnering aan mevrouw van het geheugenplankje in mijn brein was gevallen als ze niet was opgevallen door haar statige verschijning. Rechtop zittend, keurig gekapt en gekleed in rok en bijbehorend jasje.

Maanden gaan er voorbij. Ik zie de dame eigenlijk alleen in de binnentuin waar ze elke keer resoluut een uitnodiging om mee te komen naar een activiteit afwijst. En dan maakt de statige dame haar eerste opwachting op een totaal onverwachte plek. De alternatieve sjabbatviering. Samen met een collega, die een aantal dames uit de binnentuin heeft opgehaald verschijnt ze aan de met een wit kleed gedekte sjabbattafel op de vierde verdieping De weinig spraakzame niet Joodse dame maakte sinds die eerste deelname elke week haar opwachting. Superleuk natuurlijk maar raadselachtig.

En dan op een woensdagochtend loopt ze mee met de door mij uitgenodigde groep om bloemen te komen schikken. Ik meld haar dat ik blij verrast ben, maar dat ik geen bloemen voor haar heb. De bloemen koop ik voor de activiteit alleen voor personen die hebben aangegeven mee te doen. Deze dames lopen nu met mij mee. De dame vertelt mij dat niet meekomt om bloemen te schikken. Ze wil alleen maar zitten. Mag dat? Dat mag zeker en zo verdwijnt de hoofdfiguur van vandaag vervolgens voor een half uur opnieuw naar de achtergrond. Totdat de fotografe misschien onbewust een uniek moment weet vast te leggen en daarmee mevrouw naar de voorgrond haalt.

@ Amiad Ilsar.

De noodkreet

Ik loop de gang op. De gang is verlaten. Rolstoelen en rollators staan naast de dichte deuren. Ik heb een doel en ben op weg. Mijn sportschoenen lopen over het groen blauwe zijl en worden gestuurd door het doel. Mijn doel zal ik nu niet gaan bereiken omdat ik een noodkreet achter een van de gesloten deuren hoor. ‘Help’, een damesstem schreeuwt met volle kracht. De stop geeft mij de tijd de situatie opnieuw te beoordelen. ‘Heb ik het goed gehoord”? Hoorde ik een hulpkreet? Als op dat moment voor de tweede keer een ‘help’ schreeuw de stilte van de dinsdagmiddag doet opschrikken, weet ik het zeker. Iemand is hier in nood. Ik herken de stem van de hulpvraagster. Haar naam op de deur geeft mij de zekerheid dat ik mij niet vergis. Wat is er gebeurd, vraag ik mij af. Waarom schreeuwt mevrouw zo? Is ze gevallen? ‘Help is daar iemand’? Ik klop op de deur. In de seconde voordat ik open maak, zie ik alleen het beeld van het witte hout van de deur. Op deze witte vlakte projecteer ik van beelden van een op de grond liggende vrouw. Naast haar bed, op de badkamervloer, op het tapijt in de woonkamer. Maar als ik de deur open maak zonder ik afwacht op een ‘binnen’, verdwijnt het beeld als een grote zeepbel. ‘Plof’.

Ik tref een vrouw met opgestoken gekapte haren, gekleed in een lichtblauwe ochtendjas zittende in een fauteuil aan. Ik vraag haar wat er aan de hand is. “Ik heb zo’n pijn’. “U hebt pijn’, herhaal ik ten overvloede de vraag om mijzelf te doordringen van de situatie. “Waar hebt u pijn?’ Vraag ik haar om verdere informatie te krijgen. ‘In mijn lies’, terwijl mevrouw dit zegt wijst ze naar haar rechterlies. ‘Het doet zo’n pijn, het trekt helemaal naar achteren door. Ik ben vannacht gevallen’. De laatste woorden hoor ik haar duidelijk zeggen en deze doen mijn alarmbellen laten rinkelen. Als mevrouw gevallen is dan kan er wel eens iets mis zijn. Iets gebroken, gekneusd of een inwendige bloeding zoals een goede oudere kennis laatst heeft gehad nadat hij met de fiets was gevallen. ‘Weet iemand hiervan? Hebt u dit gemeld? ’Haar blauwe ogen kijken mij verbaasd aan. ‘Nee’, dat heeft ze niet gemeld. Ik meld mevrouw dat ik iemand ga zoeken en ga naar de teampost. Als ik verslag doe over de valpartij en de pijn van mevrouw kijken zes paar vrouwelijke ogen mij verbaasd en bezorgd aan. ‘Nee, daar wisten zij niets van’. Een teamlid belooft mij dit nader te onderzoeken en ze zal zo gaan kijken naar mevrouw. ‘Ik ga dit melden aan mevrouw’, mijn mededeling wordt met een dankwoord van het team beantwoord. De gang is nog steeds leeg, maar de roep is verdwenen en als ik na een klop op de deur opnieuw de kamer betreed is mevrouw rustig. Ze zit nog steeds in de fauteuil.

‘Ik heb het gemeld aan de zuster. Ze wist niet dat u was gevallen en dat u nu pijn in u lies had’.

‘Ik ben ook niet gevallen’. Haar blik is opnieuw verbaasd. ’Ik had gisteren al pijn op deze plek’, vervolgens wijst ze naar opnieuw naar haar rechterlies. Ze vult aan dat het naar achteren trekt. Dit is consequent met haar eerdere melding.

Bij het neertypen van de letters heb ik nog steeds een kleine twijfel. Heb ik het goed gehoord? Heb ik het goed begrepen? Het antwoord zal ik wel nooit krijgen.

© Amiad Ilsar

Een wonderboterham

Wonderen kunnen we dagelijks meemaken. In de ontmoeting met onze bejaarde medemens, die op het eerste gezicht hulpeloos op het onvermijdbare einde zit te wachten kunnen we wonderen laten plaatsvinden. De onderstaande gebeurtenis is een wonder. Een klein persoonlijk wonder zoals hij zelf wordt beschreven door de betrokken.

De betrokken is een meneer van ruim in de tachtig. Deze meneer eet vanochtend zoals elke ochtend zijn ontbijt bij ons. Ons is een aantal dames van de verpleegafdeling, die in een afzonderlijke ruimte hun ontbijt nuttigen. Een van de doelen van deze groep is dat waar mogelijk zelfstandigheid wordt bevorderd en of behouden. De hoofdpersoon van dit verhaal lijkt niet iemand waarvoor dit doel zou kunnen gelden. Mijnheer zit in een rolstoel, taal en communicatie zijn er nauwelijks. Als we kijken naar mijnheer dan zien we een in zichzelf gekeerde man. Dun grijs haar bedekt zijn schedel. Een laatste tand houdt stand in een verder tandeloze mond. Helblauwe ogen kijken vooral naar beneden of doelloos de kamer in. Tot het moment dat de mijnheer wordt aangesproken en of tot actie wordt overgehaald. Een actie komt tot stand door mijnheer op weg te helpen en je dan terug te trekken. Een goed voor beeld is het eten van een boterham met hagelslag. Hoe verleidelijk is het om voor ons als begeleiders even snel een boterham uit een plastic zak te halen te smeren met margarine en er hagelslag uitstrooien. Het snijden van de boterham in kleine hapklare stukjes is een afsluitende routinehandeling. Omdat mijnheer geen tanden heeft snijden wij met zorg de stukjes klein en verwijderen wij de korstjes van de boterham Dit alles doen wij in een geroutineerde automatische handeling voor een oude tandeloze man in een rolstoel ingegeven door ons zorgcomplex.

Een niet communicerende oude man in een rolstoel zette ook mij op het verkeerde spoor. Waarom zou deze man iets kunnen betekenen betreffende zelfredzaamheid? Helemaal niets dacht ik. Deze man was heir alleen maar om een tosti te eten, die de meeste vrouwen om hem heen met veel eetlust elke ochtend verorberen. Klein detail. Toen ik mijnheer vroeg of hij een tosti wilde werd hij niet enthousiast en gaf hij aan- op een door mij vergeten manier- dat hij helemaal geen kaas wilde. Hij wilde chocoladehagel. En dat wilde hij zo graag dat hij op een ochtend het pak zelf ter hand nam en verwoede pogingen ondernam om uit het gesloten pak de hagel op zijn boterham te strooien. Op het moment dat ik de strooimond van het pak opende wist hij zijn boterham met een dikke laag chocoladehagel te bedekken. Tot hier een klein wonder. Wonder nummer 1. Een wonder dat mogelijk werd door mijnheer aan tafel te zetten met een pak hagelslag in de buurt, en niet vanuit een aparte plek in de woonkamer de boterham voor te bereiden. Het wonder werd gefaciliteerd door het creëren van een huiselijke sfeer.

Na vaststelling dat mijnheer meer kon dan alleen passief toezien en kiezen wat hij wilde eten veranderde mijn beeld en daarmee mijn benadering. Vanaf die dag mag mijnheer zelf zijn boterham uit de broodmand kiezen. Kan hij dat? Nee en ja. Bij elke actie is het van belang om mijnheer even aan te zetten. De broodmand aan te reiken. Benoemen wat hij moet doen en soms zijn hand richting de mand brengen. Nadat de boterham op zijn bord ligt is het aan ons om hem een mes met een mespunt margarine in zijn rechterhand te geven. Deze actie brengt een volledig proces van broodsmeren op gang. Dat wil zeggen mijnheer pakt daarna zelfstandig margarine en smeert het over zijn bruine boterham uit. Wonder nummer 2. Mijnheer benoemde dit proces vanochtend. ‘Even de handen uit de mouwen steken’. Dat doet mijnheer nu consequent en voordat hij vanochtend de boterham zelfstandig met mes en vork sneed keek hij naar de boterham met de chocoladehagel. Op dat moment hoorde ik hem zeggen: ‘Het is een soort wonderboterham’. Inderdaad mijnheer het is een soort wonderboterham. Eet smakelijk.

©Amiad Ilsar.