Het is stil in het huis. Heel stil. Ik zit aan de eettafel te typen en er is helemaal niemand. Ik lees de zin nogmaals, om zeker te weten dat ik mij niet vergis. Er is helemaal niemand. Niemand die de trap op en neer loopt, geen stemmen, geen persoon op de bank met een telefoon die televisie kijkt. Geen geluid, de stilte van de eenzaamheid.
Het is de eenzaamheid die ik op dit moment lijk te koesteren. Door de corona epidemie en de opeen navolgende zomervakantie zijn de kinderen vanaf half eind maart veel meer en langer thuis. Het verbaast mij dat ik ineens eenzaam zijn fijn vindt. Eenzaamheid is niet fijn, maar bij nadere analyse denk ik ook dat het geen eenzaamheid is. Ik ben gewoon alleen. Even met mijn zelf.
Afgelopen week voelde ik mij eenzaam en dat was niet omdat ik alleen was. Integendeel ik was op die vrijdagmiddag met vele medewerkers en cliënten op de afdeling van het vezorgingshuis. Ik leidde op die middag de sjabbat viering. In verband met de corona maatregelen ben ik de laatste weken voor de viering met de cliënten van het begin van de sjabbat uitgeweken naar de vierde verdieping.
Een mannelijke bewoner, waarvoor deze viering betekenis heeft zit in zijn rolstoel. Hij zit afgezonderd van iedereen in de gang waarin de woonkamer in uitloopt. Een man, die altijd een beetje in zijn eentje zich hier voortbeweegt. Hij geeft op een moment aan dat hij naar toilet moet. Omdat hij zelf niet zo snel zijn rolstoel kan bewegen duw ik hem een eindje richting naar het toilet. Maar meneer kan het niet alleen en heeft hulp nodig, die ik hem niet kan geven.
‘Ik roep iemand om u te helpen’, zeg ik hem en ik loop weer terug ondertussen de gangen afspeurend naar een collega van de zorg. Maar die is er niet. Niemand. Ik loop naar het kantoor. Daar blijken alle collega’s te zijn. Ze zijn in vergadering. Ik leg de situatie uit aan vele aantallen ogen, die knikkend en zonder antwoord te geven mij aankijken. Als ik de deur dicht doe weet ik niet hoelang meneer moet wachten. Als ik naar hem toe loop kan ik niks anders dan hem zeggen dat er zo meteen hulp komt. Hoelang dat zo meteen ook mag zijn.
Als ik verder in de woonkamer ga hoor ik meneer schreeuwen. Mijn naam buldert hij door de gang, harder en harder. Ik ken meneer hij zal nu niet stoppen totdat hij hulp krijgt en hoe langer het gaat duren hoe heftiger hij zal schreeuwen. Of misschien hoe heftiger het voor mij gaat klinken.
Ik neem de gevoelens van meneer over, voel zijn machteloosheid, zijn wanhoop en zijn vraag om hulp. Hij is alleen, ik ben alleen en er is niemand in de buurt om ons lijden te verlichten. Er is een grote eenzaamheid. Vijf minuten wachten voelt als een eeuwigheid en de deur van het kantoor is nog steeds dicht. Is er nou niemand die helpt?
Het zijn mijn collega’s die de man kunnen helpen. Zij zitten in een kring in de vergaderruimte en ik ben alleen met mijn hulpvraag.
Ik wend mij opnieuw tot mijn vergaderende collega’s ditmaal komt er direct hulp en de eenzaamheid is voorbij.
Collega’s van de zorg bedankt.
© Amiad Ilsar.