Maandelijks archief: juli 2020

Eenzaamheid

Het is stil in het huis. Heel stil. Ik zit aan de eettafel te typen en er is helemaal niemand. Ik lees de zin nogmaals, om zeker te weten dat ik mij niet vergis. Er is helemaal niemand. Niemand die de trap op en neer loopt, geen stemmen, geen persoon op de bank met een telefoon die televisie kijkt. Geen geluid, de stilte van de eenzaamheid. 

Het is de eenzaamheid die ik op dit moment lijk te koesteren. Door de corona epidemie en de opeen navolgende zomervakantie zijn de kinderen vanaf half eind maart veel meer en langer thuis. Het verbaast mij dat ik ineens eenzaam zijn fijn vindt. Eenzaamheid is niet fijn, maar bij nadere analyse denk ik ook dat het geen eenzaamheid is. Ik ben gewoon alleen. Even met mijn zelf. 

Afgelopen week voelde ik mij eenzaam en dat was niet omdat ik alleen was. Integendeel ik was op die vrijdagmiddag met vele medewerkers en cliënten op de afdeling van het vezorgingshuis. Ik leidde op die middag de sjabbat viering. In verband met de corona maatregelen ben ik de laatste weken voor de viering met de cliënten van het begin van de sjabbat uitgeweken naar de vierde verdieping. 

Een mannelijke bewoner, waarvoor deze viering betekenis heeft zit in zijn rolstoel. Hij zit afgezonderd van iedereen in de gang waarin de woonkamer in uitloopt. Een man, die altijd een beetje in zijn eentje zich hier voortbeweegt. Hij geeft op een moment aan dat hij naar toilet moet. Omdat hij zelf niet zo snel zijn rolstoel kan bewegen duw ik hem een eindje richting naar het toilet. Maar meneer kan het niet alleen en heeft hulp nodig, die ik hem niet kan geven. 

‘Ik roep iemand om u te helpen’, zeg ik hem en ik loop weer terug ondertussen de gangen afspeurend naar een collega van de zorg. Maar die is er niet. Niemand. Ik loop naar het kantoor. Daar blijken alle collega’s te zijn. Ze zijn in vergadering. Ik leg de situatie uit aan vele aantallen ogen, die knikkend en zonder antwoord te geven mij aankijken. Als ik de deur dicht doe weet ik niet hoelang meneer moet wachten. Als ik naar hem toe loop kan ik niks anders dan hem zeggen dat er zo meteen hulp komt. Hoelang dat zo meteen ook mag zijn.  

Als ik verder in de woonkamer ga hoor ik meneer schreeuwen. Mijn naam buldert hij door de gang, harder en harder. Ik ken meneer hij zal nu niet stoppen totdat hij hulp krijgt en hoe langer het gaat duren hoe heftiger hij zal schreeuwen. Of misschien hoe heftiger het voor mij gaat klinken. 

Ik neem de gevoelens van meneer over, voel zijn machteloosheid, zijn wanhoop en zijn vraag om hulp. Hij is alleen, ik ben alleen en er is niemand in de buurt om ons lijden te verlichten. Er is een grote eenzaamheid. Vijf minuten wachten voelt als een eeuwigheid en de deur van het kantoor is nog steeds dicht. Is er nou niemand die helpt? 

Het zijn mijn collega’s die de man kunnen helpen. Zij zitten in een kring in de vergaderruimte en ik ben alleen met mijn hulpvraag. 

Ik wend mij opnieuw tot mijn vergaderende collega’s ditmaal komt er direct hulp en de eenzaamheid is voorbij.  

Collega’s van de zorg bedankt. 

© Amiad Ilsar. 

Lunch

Vandaag ben ik verantwoordelijk voor de dagbesteding in het verzorgingshuis. Twee keer per week – op dit moment – is er dagbesteding voor cliënten, die thuis wonen. 

Na een ochtend, die we waren begonnen met koffie drinken en een drie kwartier bewegingsoefeningen is lunchtijd. Er zijn vandaag vier cliënten, die hun lunch in de activiteitenruimte krijgen aangeboden. In de pre corona tijd aten de cliënten in de gezamenlijke eetzaal van het huis, om het eventuele gevaar van besmettingen te minimaliseren is de eetzaal sinds eind maart dicht en hopelijk kunnen we die begin augustus weer openen. De benodigdheden voor de maaltijd liggen nog steeds allemaal in de eetzaal. Het eten wordt voor ons in de keuken door het keukenteam bereid. 

Omdat er maar vier cliënten zijn denk ik dat ik wel even snel naar de eetzaal kan lopen en wat spullen te pakken. Let op denk ik.  

Ik haal twee tafelkleden en dek de tafel als voorbereidende handeling. Dekken betekent voor mij om een donkerbruine tafel met witte kleden te bedekken. Echter een vrijwilligster maakt mij erop attent dat de vouw van het ene kleed niet overloopt in de vouw van de andere. Het was mij echt niet opgevallen. Samen verschuiven we de kleden. 

Ik loop naar de eetzaal en pak vier borden en bestek. Als ik terugloop klettert een van de messen op de stenen vloer van de binnentuin. Gevolg een vier verdiepingen hoge echo van metaal op steen. Ik laat het mes maar even op de grond liggen. De rest van de vracht blijft in mijn handen en als ik in de activiteitenruimte aankom, verdeel ik de borden onder de cliënten. Drie met een grote rode rand en een afwijkende met een kleine rode band. Een groep van vier vrouwen, waarvan drie hetzelfde bord en een afwijkende dat is fout blijkt later. 

Ik ga terug naar de eetzaal. In mijn hoofd hoor ik een zin. ‘Hij is van alle markten thuis’, waarmee de cliënten mij vanochtend complimenteerden. Behalve de horeca, bedenk ik mij als ik het mes van de grond in de binnentuin opraap. Zoveel keren heen en weer lopen. Spullen laten vallen en niet echt effectief bezig, want ik had een kar moeten nemen. 

Ik pak vier glazen, een kan voor water en denk daarbij als ik ook nog wat servetten meeneem klaar te zijn met de voorbereidingen. Maar als ik terug ben vraagt mevrouw met het buitenbeentje bord of het vies is. Als het niet vies is dan houdt ze het wel, zegt ze. Met haar klaagzang, voel ik aan- misschien verkeerd-, dat mevrouw geen uitzondering wil zijn en het niet prettig vindt om een apart bord te hebben. Ik zie namelijk niets aan het bord wat ook maar in de verste verte lijkt op viezigheid. 

“Geeft u maar”, ik pak het bord aan en loop opnieuw naar de eetzaal daarbij vraagt een van de cliënten of ik voor haar een schort voor haar mee te nemen. Ik kom terug van mijn derde loop met: 

een etenskar-die ik uit de keuken heb gehaald- schort en ander bord. 

Als ik het gevraagde schort geef krijg ik een vraag van een van de clienten. 

‘Kan ik ook een schort krijgen?’ 

 Ik ben opnieuw onderweg naar de eetzaal…… 

© Amiad Ilsar. 

De beste app

Ik sta in de entree van het verzorgingshuis. Ik wacht op de lift. Dit is op zich geen nieuws. De lift is een verkeersslagader in het vier verdiepingen tellend gebouw, waar de stenen trappen in de periferie liggen en alleen als vluchtweg herkenbaar zijn. Tel daarbij op dat het een centrale lift is waar hooguit twee op een rolstoel zittende personen gebruik van kunnen maken en iedereen kan begrijpen dat er lange wachttijden zijn.  

Ik sta hier met een vrijwilligster, die een bewoonster naar haar kamer brengt. ‘Kun je deze plant naar boven brengen’? vraagt de receptioniste. Dat kan natuurlijk. De plant is voor een bewoonster die morgen haar verjaardag viert.  

De plant is ingepakt met een plasticfolie en van bovenaf door de opening zijn er donkergroene bladeren te zien. In het hart van de plant zitten aan de zijkant twee grote donkerrode bloemen, in het midden zitten nog vele dichte groen witte knoppen.  De vrijwilligster is nieuwsgierig en wil weten wat voor bloemen dit zijn. 

‘Ik heb een app’, roep ik enthousiast uit. Sinds enkele weken heb ik een applicatie op mijn telefoon staan, waarbij je een foto van de plant maakt en vervolgens na enkele seconde de eventuele naam wordt vermeld.  

Ik vraag de vrijwilligster de plant even vast te houden. Ondertussen komt een derde bewoonster met haar rolstoel aanrollen. Deze mevrouw maakt dankbaar gebruik van de techniek en met een rolstoel die elektrisch in de voortbeweging wordt ondersteund kan ze geheel zelfstandig door het huis bewegen.  

Ik maak een foto en we kijken gespannen naar het scherm. ‘Het determineren’ staat er. Op dat moment hoor ik de vrouw in de rolstoel, ‘Gloxinia’, zeggen. Op het scherm verschijnt ook Gloxinia als optie voor de naam van de plant. 

‘U heeft het goed’, zeg ik tegen de vrouw op de rolstoel. Ik waardeer de kennis van de vrouw. Iemand die ook altijd enthousiast meedoet met bloemschikken en op de afdeling altijd oog heeft voor al wat groeit en bloeit. 

De lift arriveert. De vrijwilligster stapt met de bewoonster in en als de vrouw op de rolstoel langs mij rijdt hoor ik ‘het stond erop’ zeggen. Tegelijkertijd doet de vrijwilligster de ontdekking dat aan de zijkant van de plant, op de verpakking groot Gloxinia staat. 

De beste planten app blijkt onze ogen te zijn. 

© Amiad Ilsar. 

Isolatie

We zitten in een kring. We, zijn alle collega’s van team welzijn. De stoeltjes staan netjes anderhalf meter uit elkaar. In de komende anderhalf uur evalueren we de zware tijd die we achter de rug hebben. ’Wat willen jullie achter je laten wordt erop een gegeven moment door de groepsleidster gevraagd. In de lijst die volgt, zou ik nu, ruim een week later, nog willen toevoegen de isolatie van de bewoners. Alhoewel ik weet dat dit nodig was. We konden het open karakter van het verpleeghuis niet handhaven in een situatie waar het corona virus rondraasde.  

Het onderwerp van de isolatie, de eenzaamheid, de achteruitgang. Het komt regelmatig in allerlei situaties met verschillende personen terug. Het is familie, die zo graag hun geliefden wou bezoeken er zijn enkele echtparen, die uit elkaar zijn gescheurd. Dagelijkse en wekelijkse bezoeken werden abrupt afgebroken en liet familie machteloos buiten staan, terwijl iedereen wist hoe nodig deze waren voor het welzijn van de cliënten. 

En afgelopen zaterdag las ik in een artikel van de weekendkrant het verhaal van Peter Vos. Het verhaal is opgetekend door Anne-Mei The. Zij is cultureel antropoloog en sinds 2012 bijzonder hoogleraar Langdurige Zorg en Dementie aan de Universiteit van Amsterdam. Ze heeft naam gemaakt als onderzoekster en schrijfster van boeken, zoals ‘Dagelijks leven met dementie – een blik achter de voordeur’ en ‘Verlossers naast God’. Zij staat onder andere aan de wieg van de sociale benadering van de dementie. De visie dat dementie meer vanuit de sociale context dan uit het medische model moet worden benaderd. 

De vrouw van Peter Vos woont in een verpleeghuis. Tijdens de maanden dat het corona virus op zijn hoogtepunt in Nederland was mocht hij niet bij zijn vrouw op bezoek komen. Hij had daar begrip voor, maar zocht naar mogelijkheden die paste in het bezoekregime. Hij wilde graag twintig minuten een rondje lopen in het park en stelde voor aan de medewerkers in het huis om zijn vrouw bij de uitgang op te halen, een mondkapje op te zetten en zijn temperatuur meten. Het mocht niet want het was onveilig. Hij merkte op dat er per week meer dan dertig zorgprofessionals bij zijn vrouw werkte en niemand erop toe zag hoe deze zich in hun prive leven beschermde om niet ziek te worden. Hij woont alleen en zag in die periode bijna niemand, maar hij mocht niet naar zijn vrouw want dat was te gevaarlijk. 

Dat de vrouw van Peter Vos haar man niet kon zien werd ingegeven door de naar mijn mening reële angst om via de buitenwereld het virus de veilige binnenwereld in te brengen met alle rampzalige gevolgen zoals we die hier en in andere verpleeghuizen over heel de wereld hebben gezien.  

Isoleren en scheiden was en is wreed en het heeft zeer veel schade aangericht. De vraag is echter of het open laten van de verpleeghuizen niet even schadelijk zou zijn geweest.  

Het enige antwoord dat ik kan geven is dat voldoende beschermende kleding voor alle medewerkers en bezoekers wel veel meer mogelijk zou hebben gemaakt. 

@Amiad Ilsar.