Maandelijks archief: mei 2017

De witte plastic lepel

Ik ben vanochtend verantwoordelijk voor het aanbieden en organiseren van het ontbijt. In die hoedanigheid heb ik net intern naar de toezichthouder van het kasjroet gebeld. Hij is degene de vanuit de Joodse wet degene die de broodrooster moet activeren. Dit wordt gedaan door de broodrooster aan het elektriciteitsnet te koppelen. De man in de witte jas en zijn gehaakte keppel is onderweg. Nog een paar minuten.

Inmiddels hebben mijn gasten iets te drinken aangeboden. Thee en koffie. Het is even voor half tien. De tijd is duidelijk af te lezen via de wandklok, die in de rollator van de hoofdrolspeelster van dit verhaal, ligt. De aanwezigen hebben best trek. Ik bedenk mij dat er nog vla in de koelkast ligt. ‘Wilt u een bakje vla, misschien? Mijn vraag wordt alleen door de vrouw, die op de hoek bij de eettafel zit beantwoord. Op de andere kant van de eettafel zit een man. Hij en de hoofdrolspeelster hebben mij niet verstaan. Ik herhaal de vraag. Nu wat harder.

De man wil wel vla. De hoofdrolspeelster duidelijk niet. Ik haal twee bakjes vla uit de koelkast en geef een ieder een bakje vanille vla.

‘Krijg ik geen vla?’ De vraag wordt gesteld door de hoofdpersoon. ‘Natuurlijk’, antwoord ik haar en bied haar ook een bakje vla aan. Ik geef aan iedereen een lepel. Een theelepel. Ik heb hier geen plastic wegwerplepels. ‘Zijn er geen witte lepels?’ De vraag wordt door onze hoofdpersoon gesteld. ‘Nee, mevrouw’, is mijn antwoord. ‘Ik kan ze niet vinden, we hebben alleen maar metalen lepeltjes’. ‘Ik eet geen vla met die lepels’, zegt mevrouw met een veel verontwaardiging, terwijl ze naar de metalen theelepeltjes in een glas wijst.

Wat nu? In het kader van vraag gestuurde zorg, loop ik naar boven. Ik neem aan dat ik op de vierde etage lepeltjes kan vinden. Ik ben enigszins gespannen omdat de twee vrouwen die zo gebroederlijk naast elkaar zitten felle ruzies kunnen hebben. Vanaf de eerste naar de vierde verdieping zijn het zes trappen. Mevrouw zorgt goed voor mijn conditie. In de keuken open ik snel de verschillende rode kastjes en lades. Ik vind een geopend pakje met plastic wegwerplepels pak snel een aantal lepels en loop de zes trappen weer naar beneden.

Als ik bij de eettafel ben aangekomen ontvouwd mij een bijzonder beeld. Tegenover mij ziftten drie etende personen, die vanachter het raam door de ochtendzon worden belicht. Ook de hoofdrolspeelster eet haar vla. In stilte lepelt ze lepeltje voor lepeltje de gele Hollandse substantie met een metalen theelepel op.

Ik bied haar een lepel aan. ‘Hier hebt u een witte lepel’. Mevrouw kijkt mij met heldere vragende blauwe ogen aan en zegt met krakende stem. ‘Ik wil deze lepel niet’ en gaat rustig door met het eten.

© Amiad Ilsar.

 

 

De lunch

Het is een vrijdagmiddag in februari. Het weinig licht dat door de ramen van de eetzaal naar binnen valt is bij lange na niet genoeg om de grote ruimte te verlichten. In dat licht wandelt een vrouw met haar rollator richting de tafel waar nog een plek van de aanwezige tien plekken nog vrij is. Behalve de negen dames zitten er verder geen bewoners aan de tafel. De rollator heeft een mandje. In dat mandje ligt op een kleedje een hondje. Het hondje van deze vrouw waakt over de vrouw. Hij lijkt barrière te zijn voor de voortschrijdende dementie.

Mevrouw loopt langs ons heen naar de aangrenzende ruimte en praat wat met het hondje in het mandje. Ze weet dat haar hondje de eetzaal niet in mag. Het hondje wat net groter is dan een anderhalve speelgoedhond is gewend aan deze ruimte en blijft netjes in de rollator. Mevrouw loopt richting eetzaal.

‘U kunt hier niet eten’, mijn boodschap is hard ik weet het. Mijn boodschap is ook de mijne niet ook dat weet ik. Er is een eetmogelijkheid boven op de derde etage ook dat weet mevrouw. Ze wilt daar echt niet eten.

Dat wist ik niet. Ze deelt mij dit mee. ‘Ik ga maar naar buiten. Ik eet daar wel iets. Ik ga niet naar boven’. Om haar woorden kracht bij te zetten doet mevrouw haar jas weer dicht en loopt terug naar haar rollator. Slik. Ik ben in verlegenheid gebracht. Er is een plek aan de tafel vrij. Maar deze tafel is gereserveerd voor mensen die geen andere mogelijkheid hebben om nu gemeenschappelijk ergens een boterham te eten. De vrouw met de rollator heeft wel een plek. Ik heb nu een dilemma. Hoe is dit nu op te lossen?

Het gesprek wat ik eerder deze dag had dreunt nu nog even na. We moeten ons ook aan de regels houden. Het wordt van ons verwacht. Als er bewoners mee willen doen die niet tot de groep horen moeten we ze afwijzen. Dit is om ons als begeleiders te beschermen, maar ook de bewoners. Die hebben aandacht nodig. Je kunt als begeleider niet een oneindig aantal bewoners dienen.

Maar ik ben hier ook om mensen hun behoefte te vervullen. Ik heb nu een plek aan tafel en mevrouw begrijpt niet dat de ene vrijdagmiddag per maand er wel een lunch beneden is en dat nu terwijl er bewoners aan de gedekte tafel zitten zij naar boven moet.

Volg je hart denk met je hoofd, gaat er door mij heen. Ik analyseer de vraag van mevrouw. Is het erg als ik mevrouw laat mee eten? Ik bel de afdeling. Daar vinden ze het prima. Ze argumenteren dat mevrouw er heel gelukkig van wordt. Volgende vraag. Als ik mevrouw laat mee eten geeft mij dat meer werk? Het antwoord is nee. Mevrouw eet zelfstandig en kan zelfs hier en daar andere minder bedeelden aan tafel helpen.

Is er kans dat in navolging van mevrouw nog meer bewoners een plek gaan ‘opeisen’? Ik schat het antwoord negatief in. Kortom ik kan mevrouw uitnodigen.

Na afloop krijg ik een stevige omhelzing van mevrouw. ‘Je hebt mij gelukkig gemaakt’.

© Amiad Ilsar.

 

Steentje bijdragen

.

Ik graai in mijn broekzak en haal er een steentje uit. Het steentje leg ik op de zandberg, die net is geschept. Het harde steen zakt weg in het zachte zand. Het harde steen als teken van het harde leven. Een leven met het verdriet van weer een beëindigd leven. Hier op de groene vlakte zijn vele zandhopen te zien van nog vrij nieuwe graven. Hiernaast een zandberg met vele tientallen steentjes. Het graf van een jonge vrouw. Het leven is hard. Soms wordt er geen onderscheid gemaakt tussen leeftijd. Achter het graf liggen op een zandberg nog twee verdroogde bloemen bossen. Tien dagen geleden stond ik daar.  Met een klein gezelschap.

Een klein gezelschap, een handjevol mensen, zeker in vergelijk met de hoeveelheid mensen die vandaag afscheid kwamen nemen. Twee vrouwen, twee levens van tachtig jaar en ruim in de tachtig. Allebei tot stilstand gekomen in hetzelfde verzorgingshuis.  Allebei totaal onverwacht hun laatste levensadem uitgeblazen.

Met doffe dreunen viel het zand op de houten kist en werd het levenloze lichaam bedekt. In de traditie verankerd werd ik ook in de gelegenheid gesteld om het gele, bruine zachte zand terug de aarde in te scheppen. De kist, het lichaam en het zand alles in een nieuw geheel. In een eeuwig evenwicht van rust en stilte.

Drie graven. Drie personen, drie vrouwen. Verschillend in hun nabijheid tot mij. De jonge vrouw kende ik alleen van gezicht. Haar moeder kende ik nog van de middelbare school. Ze was een klasgenoot van mijn zus en een zus van een klasgenoot van mij. Alles is met elkaar verbonden.

De verbinding van de drie vrouwen met een totaal ander leven is dat ze hun rust hebben gevonden op een Joodse begraafplaats. Het steentje is mijn deel in een vastgelegd protocol waarbij het Joodse volk zijn doden koestert.

Mijn steentje leg ik als de meeste mensen al onderweg zijn naar de ontvangstruimte. Ook ik loop terug naar de ontvangstruimte. Een verschrikt bruin konijn rent tussen de graven. Een man met een baard en zwarte hoed gekleed in een zwart pak, die naast mij loopt ziet een knuffel bij een van de graven. ‘Dit is niet ons gebruik’, zegt hij. Ook het leggen van bloemen is niet ons gebruik. Bedenk ik mij.

‘Een mooi gebaar’, sprak mijn collega, toen ik een steentje bij de bloemen bij de kist legde. Het was een crematie van een niet Joodse bewoonster van hetzelfde verzorgingshuis. Ik gaf haar een laatste groet, op de manier die ik ken, die met mijn hart verbonden is. De niet Joodse mensen legde hun bloemen bij het graf omdat ze op deze manier de gestorven vrouw eerde. Ook de knuffel is daar neergelegd om een bepaalde rede.

De zachtheid van knuffel, een rennend konijn met zijn zachte vacht tussen de stenen grafstenen, de harde stenen en het zachte zand, als de meningen van de man en vrouw. Zachte tolerantie en harde lijnrechte protocollen, het komt allemaal samen op deze zondagmiddag op het groene gras van de befgraafplaats.

© Amiad Ilsar

 

 

De weg

De dag begint bij een opkomende dag en eindigt met de zonsondergang. In het tijdsbestek daartussen schildert het licht ons een onbekende weg. Een weg die vaak pas zichtbaar wordt bij het verlaten van de weg. Er zijn wegen met verschillende duur. Deze onderstaande weg duurde voor mij een tweetal dagen.

De weg die begon op een willekeurige vrijdag. Ik assisteer bij het ontbijt op de vierde etage. Bij mijn weg naar de woonkamer, loop ik door een lange gang waarvan bij het begin een verlaten kamer. Een naambord op de deur geeft een verwijzing naar de deze week overleden bewoonster. Het is stil in de gemeenschappelijke woonkamer. Ik praat wat met de enkele aanwezige bewoners. In de gang loopt een vrouw, donker bruin haar met grote krullen bedekt haar rug. Ze verdwijnt in de keuken. Het is de dochter van een ruim tachtigjarige vrouw, die zich niet lekker voelt. Ik wil weten hoe de situatie is en besluit naar de keuken te lopen. Daar warmt ze een portie pap op. ‘Hoe gaat het’, vraag ik haar.

‘Niet goed’, zegt ze het licht dat achter haar via het raam naar binnen valt contrasteert met de duisternis die zij uitstraalt. Ze heeft het moeilijk haar moeder zo te zien. Haar moeder ziet er niet goed uit. Er is niets meer van over van haar, zegt ze mij. Al roerende in de pap loopt ze naar de kamer aan het eind van een andere gang.

Ik besluit haar achter na te lopen. Mijn eigen vrees voor een slecht uitziende vrouw, probeer ik te overwinnen. Ik moet niet wegvluchten voor mijzelf en een zieke vrouw ook in slechte tijden ondersteunen.

Ik heb mevrouw in de ruim twee jaar dat ik haar ken, vooral in betere tijden meegemaakt. Hoewel hoe goed kun je de situatie van iemand noemen, die gekluisterd aan een rolstoel half verlamd afhankelijk is van alles. Tot de basisbehoefte om naar het toilet te gaan. Afhankelijk van wanneer iemand, die vaak een zuster of broeder wordt genoemd de tijd en mogelijkheid heeft haar met een elektrische lift verlichting te brengen. Veel spanningen waren rondom dit proces.

En dan zijn er de momenten dat je als welzijnswerker, als mens verlichting en afleiding kunt brengen. Zoals rondom eten en een sigaretje roken. Hoe vaak reed ik met haar in de ruim twee jaar naar dezelfde met zonlicht verlichte kamer. Zij rookte een sigaret en ik wachtte op de gang totdat door de deur zijn weg zoekende geur van de sigaret mij bereikte en ik begreep dat de mevrouw haar sigaret had opgerookt.

Vaak rookte ze ook samen met de vrijwilligers uit Duitsland. De jonge blonde vrouwen met steil haar vol energie tegenover de oudere vrouw met haar vaak donker geverfd krullend haar. De vrouwen die haar begeleidde bij uitstapjes met de rondvaartboot, naar Zandvoort, waar mevrouw met groot genot een aantal broodjes vis at. De vrouwen die deze vrouw in hun hart sloten en die voor haar Duits brood uit Duitsland meenamen.

Een vrouw die behalve daarvan ook genoot van bloemen of van mooi gelakte nagels. Nagels die deze dag ook als ik haar in bed aantref ook zijn gelakt. Als ik haar daarop wijs, zegt haar dochter dat ze die gisteren heeft gelakt. Fel rood. Dezelfde dochter die wat pap in haar ingevallen mond laat glijden.

‘Ik had een vriend, ik had een broer’, klinkt het lied op de radio. Ik had een vriendin ik kende de bewoonster een jaar, schreef de vrijwilligster uit Duitsland mij gisteren.

Zaterdag kwam de levensweg van ruim tachtig jaar voor mevrouw ten einde. We zullen haar missen.

©Amiad Ilsar.