Maandelijks archief: mei 2015

Achteruitgang

Het is maandagochtend. Het is grijs en koud. De bus rijdt zijn vaste route op zijn vaste tijd, door de vaste straten. Zo nu en dan stappen andere vaste passagiers in. Mannen en vrouwen die waarschijnlijk net als ik op weg naar hun werk zijn. Als de bus bij de bushalte van de metro en treinstation stopt, kijk ik even op van mijn e-book. En zie ik vanaf mijn vaste zitplaats een vrouw instappen. Ik herken haar het is iemand die hulp bied in het kader van de thuiszorg bij bewoners in de aanleunwoning. Als we uitstappen en de gezamenlijke weg naar het grote grijze gebouw achter het hotel nemen vraagt ze of ik weet hoe het met mevrouw gaat.

Wat kan ik daarop zeggen? ‘Het gaat niet zo goed met mevrouw. Ze ligt veel in bed’. De collega van de thuiszorg merkt op dat ze laatst aan mevrouw dacht. Toen ze voor mevrouw werkte belde de kinderen van mevrouw regelmatig. Sinds de opname in het verzorgingshuis hoort ze niets meer. Zo gaat dat. We hebben het gebouw bereikt en lopen de sluis binnen. Ieder van ons krijgt zijn sleutels en we wensen elkaar een fijne dag.

Na een eerste oriëntatie van de mail en de agenda, loop ik via de betonnen trap van de nooduitgang naar de vierde etage. Ik help daar bij het ontbijt en serveer een tosti voor diegene die daar behoefte aan hebben. De vrouw het onderwerp van mijn eerdere gesprek die ochtend en die op deze etage woont, verschijnt niet aan het ontbijt. Ze blijft voor mij verscholen in haar kamer aan het eind van de gang.

De gedachten aan de vrouw verdwijnen in de dynamiek van de dag. Het is aan het eind van de dag dat ik totaal onverwacht met haar wordt geconfronteerd. De inleiding hiertoe start als ik een bewoner na een uurtje sjoelbakken in de binnentuin terug naar de woonkamer breng. ’Ik wil even naar mijn kamer’, vraagt deze vrouw. ’U wilt even roken?’ Vaag ik haar. ‘Ja, hoor het kan wel even’. Antwoord ik haar. Ik rij haar naar het eind van de gang. De banden piepen licht als ze over het rode zeil glijden. Ik open de deur van haar kamer en rij haar in de richting van de tafel, bij het raam aan het eind van de kamer. Mevrouw heeft haar sigaret en aansteker al uit de tas gehaald en steekt die al aan. Ik zoek snel de asbak, haal de handtas van de rolstoeltafel houd mijn adem en vlucht voor het rookgordijn uit de kamer uit. Omdat mevrouw in een rolstoel zit houden we toezicht. Ik doe dit vanaf de gang. De kamer tegenover haar is open. Ik ben nieuwsgierig wie daar woont. Als de rookster klaar is, laat ik haar even alleen. ‘Ik kom er aan, 1 minuutje’, deel ik de rookster mede en loop via de gang naar de kamer aan de overkant.

Daar ligt ze. De vrouw, waarover de collega en ik hebben gepraat in de ochtend. Roerloos op haar rug. Onder een recht gestreken dekens en laken. Haar tandeloze mond wijd open. Bijna onzichtbaar ademt ze. De kamer versiert met verstilde beelden van jonge kinderen en kindertekeningen. ‘Voor oma’. Lees ik en dan draai ik mij weer naar de deuropening, breng de buurvrouw naar de woonkamer, loop naar beneden en keer huiswaarts. Een werkdag verbonden door het begin en het eind is ten einde.

© Amiad Ilsar.

De man met het witte shirt.

Het is dinsdagavond op het scherm van de televisie trekt de vrouw het witte hemd van de borst van de man. Zonder hemd maar nog wel met een jasje zingt de zanger verder.

Eerder deze dag. Ik schuif de tafels aan de kant in de richting van de plantenbakken. De stoelen zet ik in een kring. Schuif het meubilair over de witte en rode tegels. Ik ben bezig om de ruimte op de tweede etage, gereed te maken voor een activiteiten uur. Op deze dinsdag doen wij een combi tussen sport en cognitieve training. Eerst wat bewegen en daarna het geheugen prikkelen met vragen over gebeurtenissen uit het verleden. In de planning hebben een vrijwilligster en ik de leiding over twaalf, dertien deelnemers. Na een tiental minuten hebben we de meeste bewoners verzameld.

De telefoon gaat. In een snelle beweging zet ik een stoel op zijn plek en probeer ik die broekzak te vinden, waar mij de telefoon zich bevind. Een broek met veel zakken is handig, het vervangt de vrouwelijke handtas, maar als de telefoon gaat is het een ware zoektocht, die als resultaat een telefoon oplevert. Als ik de lijn verbind hoor ik de receptioniste. ‘De jongeman is er al’, Deze boodschap is voor mij duidelijk er wordt nu van mij verwacht dat ik de man, met de verstandelijke handicap die hier vandaag wat komt klussen opvang tot zijn begeleider komt. Ik kijk om mij heen. Hoe ga ik dit nu oplossen? Ondertussen is het enige wat ik kan zeggen, ’Ík kom eraan, een ogenblik’.

De man, komt vandaag voor het eerst om kwart over elf om samen met zijn begeleider allerhande klussen te doen. Vroeger kwam hij rond etenstijd. Toen had ik meer tijd als hij door de taxi wat gebracht werd. Maar nu heb ik mijn activiteit. Ook mijn collega’s zijn op dit tijdstip druk. Ik ken de jongeman van vroeger en ben nu hier de contactpersoon voor hem. Ik heb dus weinig keus. Ik loop naar de begane grond.

’Ami’, roept hij en stapt met grote stappen op mij af. Hij is gekleed in een donkergroene stoffen korte jas en spijkerbroek, een schoudertas hangt zoals altijd over zijn rechterschouder. Onder de openstaande jas is het witte shirt van de man te zien. Nog ongeschonden. De man is een fervent shirt scheurder en daarom is het handig dat de jas en de 1 op 1 begeleiding dit voorkomt. We stappen in de lift en lopen over de gang naar de ruimte, ook wel het plein genoemd. Het plein is een ontmoetingsplek. Terwijl wij bezig zijn zitten bewoners van de geestelijke gezondheidsafdeling aan de zijkant tegen de muur kijken wat er gaande is in de kring. Met de komst van de bijna veertigjarige magere lange man vanuit de wereld van de verstandelijke gehandicapten bestrijken we drie doelgroepen uit zorg land. Een bal kan de verbinding gaan leggen.

activiteiten

Een bal, die verschillende maten, hardheid, kleur en zelfs vorm kan hebben. Een bal vliegt rond, soms gegooid door bewoners soms door mij. De man doet mee. Gooit en vangt de bal. De enige man tussen een elftal vrouwen. Hij vangt en gooit. Zijn aanspreekpunt ben ik. Een veilig baken in een vreemde wereld. Ik vorm zijn verbinding, ik vorm een buffer die hem de structuur en veiligheid verstrekt in een totaal vreemde wereld, waar hij zo plotsklaps in beland is. ‘Wat heeft die man’. De door een van de deelneemsters gestelde vraag verplicht mij een nadere uitleg te geven.

Enkele minuten verschijnt de begeleider van de man en met een ‘daaag’ verdwijnt hij achter de plantenbakken. Voor de man met zijn begeleider vertrekken laten ze mij onder de jas het ongeschonden witte t-shirt zien.

© Amiad Ilsar

De baas

De man laat de gieter even rusten. Hij kijkt naar de planten in de hoek van de binnentuin en wend zijn gezicht naar mij als hij mij ziet aankomen. ‘Kan ik u wat vragen?’ Vraag ik hem. Ik wil advies inwinnen voor onze kweekbakken met groenten en bloemen. De man vernauwd zijn groenbruine ogen. ‘Toch niet over de planten?’ Hij maakt een wijde beweging met zijn armen in de richting van de door ons gezaaide bloemen onder de bomen waar hij de verantwoording over heeft. Hier in de binnentuin is hij de baas. Dit is zijn gebied. Gekleed in een groenbruin uniform is hij een met het door hem geregeerd groengekleurd gebied: de binnentuin. Ik schrik van zijn felle reactie. Ik dacht dat hij juist als baas zijnde zijn kennis met ons zou willen delen om een nog mooier groen paradijs voor onze bewoners te creëren. Moestuinen zijn nu helemaal in. Een beetje naïef misschien, te geloven dat hij raad wil geven. Ik herinner mij de woorden van een collega. ‘De tuinman gaat dit niet leuk vinden’, een maand geleden sprak ze dit uit toen we bloemzaad rond de bomen van de binnentuin uitzaaide. Ze heeft gelijk gehad, bedenk ik mij als naar het boze gezicht van de man kijk. Ik besluit een wending in het gesprek te maken.

‘Nee, deze bedoelde ik niet. Kunt u mij wat zeggen over die planten in de bakken daar’. Ik wijs in de richting van de tafels waar twee bakken met planten staan. Een aantal tomatenplanten en een aardbeiplant die vlekken op de bladeren hebben en een aantal bloemen met dezelfde verschijnselen. Al snel krijg ik zijn antwoord. ‘Het is hier te warm, de planten moeten naar buiten. Ik heb dat ook al aan een collega van je gezegd. In kassen is het warm, maar die worden zo nu en dan opengezet. Meer wil er niet meer over zeggen. Ik ben klaar’. Dit gezegd hebbende loopt de man met de gieter in zijn hand naar de volgende plantengroep en laat hij mij ontstelt achter.

Naar mijn gevoel klopt het niet wat hij zegt. Mag ik twijfelen aan de baas? Ik denk aan de planten op de tweede etage. Ook daar staan groenten in een bak. Rucola en sla en geen van deze planten heeft last van de vlekziekte. Een half uur later daar, op de tweede etage begeleid ik een mevrouw over de lange gangen naar de openruimte waar we met elkaar gaan bewegen. De branddeuren zijn dicht. Een kille straffe wind slaat in ons gezicht als we de eerste branddeur naar de gang openen.

Als ik over het balkon naar beneden kijk zie ik een groepje vrouwelijke bewoners zitten samen met een aantal vrijwilligers rustig door te borduren. Iedereen vangt de wind. Planten, bewoners en medewerkers. Het grote dak is opengeschoven. In geval van brand en bij brandoefeningen gaat het dak altijd open. Het voordeel van deze oefening, is dat de planten nu lucht krijgen. Ik kijk over de balustrade ik zie geen baas, geen tuinman, maar alleen groen. Groene planten en groen in houten bakken die lijken te wiegen op de vlagen van de frisse wind.

© Amiad Ilsar.

4 mei

Ik rij vandaag in de bus net als elke dag naar het werk. Het is stil vandaag. Zowel in de bus als op de weg. 4 mei, een maandag in de meivakantie. Het is mijn eerste 4 mei herdenking in het Joodse verzorgingshuis. Het is moeilijk om mijn woorden op papier te krijgen. Er is veel emotie. Emotie die gericht is op mijn persoonlijke situatie. Verdriet. Het is mijn eerste 4 mei zonder mijn moeder. Zij was de laatste van mijn familie die de tweede wereldoorlog heeft meegemaakt. Geboren op 17 mei 1940 was zij enkele dagen oud toen de oorlog uitbrak. Ondergedoken en gescheiden van haar eveneens ondergedoken ouders heeft ze net als de bewoners waarnaar ik onderweg ben de verschrikkingen overleefd.

Mijn vader, die al in 1997 is gestorven, wordt in Wenen geboren. Wenen een mooie stad, volgens onze Duitse vrijwilligster, die mij vanochtend vertelt over haar indrukken na een korte vakantie, daar. Bij de opkomst van het nazisme lukt het mijn grootouders om via een visum voor Shanghai via Frankrijk met de boot naar het toenmalig Palestina te vluchtten. Daar groeit mijn vader op en ontmoet in 1962 mijn moeder, die verstoken van enig Joodse kennis haar wortels probeert te vinden.

De kans was klein dat mijn moeder zonder het uitbreken van de oorlog meer van het Jodendom zou hebben meegekregen want ze kwam uit een familie die vooral het socialisme en communisme aanhingen dan religie en geloof.

Vandaag ook hier in de binnentuin van het gebouw, zitten vele bewoners, waarbij de Joodse religie een kleine rol speelt in het dagelijkse leven. Echter op dit moment zijn het de gebeden, de riten en gebruiken die een raamwerk vormen waarin zij nu leven. Velen die hier in de voor de plechtigheid omgebouwde binnentuin vormen een tanend levend bewijs van wat er in de periode 40-45 is gebeurd. Hier op deze plaats zijn er verhalen te horen van degene die de verschrikkingen hebben overleefd.

mesjek 4 mei

Hier op deze plaats, op deze maandagmiddag door de zon verlicht in de binnentuin zijn tijdens de plechtigheid verhalen te horen van religieuze en liberale Joden. Verhalen die een beeld geven hoe Joodse mensen, ongezien hun niveau van belijden van de religie systematisch zijn vervolgd en vermoord. Hier op deze plaats zijn maar liefst twee rabbijnen, die twee stromingen in het Jodendom aanwezig. Dit gebeurt niet vaak. Het is bijzonder. Het maakt de plechtigheid waarbij ook de voorzitter van het Joodse zorgcircuit een toespraak houdt tot iets bijzonders.

Er is meer wat als bijzonder kan worden betiteld. Zo leest een Islamitische medewerkster een gedicht van Ida Vos voor. Deze kleine vrouw met haar hoofddoek duidelijk zenuwachtig om voor de ruim honderd aanwezigen haar bijdrage voor te dragen is moedig en geeft een statement af. Zij bewijst dat het mogelijk is om samen te leven. Om samen te rouwen. Om samen elke dag weer zorg te dragen voor een groot deel van onze bewoners, die voor ruim zeventig jaar geleden duistere tijden hebben meegemaakt.

En dan worden er bloemen gelegd. Het eerste bloemstuk door de twintig jarige Duitse vrijwilligster en een 92 jarige overlevende van Auschwitz.

© Amiad Ilsar

Koningsdag

Het is een stralende koningsdag. Een sprookjes mooie dag. De zon heeft vrij spel en kleurt de dag in een oranje gloed. Mijn aandeel in deze oranje dag is een oranje stropdas. Een met wit rood en blauwe strepen.

De stropdas ooit gekocht voor enkele euro’s bij een van de plaatselijke supermarkten, valt op. Het kleine stukje oranje stof, wordt door vele bewoonsters als mooi beoordeeld. Even vraag ik mij af of ik deze complimenten ook zou krijgen als ik dagelijks met stropdassen zou verschijnen. Een enkeling bevoelt de gladde stof en weet met zekerheid te constateren dat het zijde is. Lijkt mij een wat overhaaste conclusie voor deze aanbiedingsknaller, maar wie ben ik om haar conclusie te bevechten.

Om de bewoners te laten genieten van deze dag nemen en het koningsgevoel te versterken nemen we een aantal van hen in twee groepen verdeeld over de dag mee naar buiten. De eerste groep die wij in de ochtend willen meenemen is snel gepland, drie mensen op een rolstoel. Geen lopers aangezien we maar een uur tot de lunch om twaalf uur wordt geserveerd. Van de drie door ons geselecteerde kandidaten willen er maar twee mee. Dat levert een probleem op. Nu hebben we drie begeleiders en twee bewoners. Een derde wordt niet zo snel gevonden en we gaan op pad met het duo.

koningsdag

Deze enthousiaste dames bekijken de bergen van kleding, afgetrapte schoenen, uitgelezen boeken, dvd’s, stoffige en verkleurde speelgoedbeesten en aangeboden etenswaar. De vrouw die ik voortbeweeg, heeft geen geld bij zich, de tweede vrouw, die door mij collega voortgeduwd wordt heeft wel geld bij zich. Met een verbluffend scherp oog en een doelgerichte zoekvraag vind zij op een gegeven moment tussen alle uitgestalde waar, een vaasje. Een vaasje voor een bloem. Met veel plezier neemt ze deze ter handen en mee naar huis tegen betaling van 50 eurocent. Voor hetzelfde bedrag koopt ze een zelfgemaakt armbandje gemaakt van kralen. Deze schuift ze meteen op haar rechterpols.

Het wordt steeds drukker op de vrijmarkt. In enkele minuten zijn de doorgangen tussen de kleden en de tafels dichtgeslibd. Een vrouw denkt snel langs mij heen te kunnen glippen en stapt resoluut voor de voeten van mijn bewoonster. Ik maak een noodstop. Au. Door het gebrek aan remlichten aan de achterzijde van mijn jas wordt ik door mijn collega op de hielen gereden.

We lopen naar de overkant van de straat. ‘Daar heb ik gewoond’, Mevrouw wijst rechtdoor en noemt de naam van een straat. Deze ligt drie straten verder rechts. Aan het eind van die straat heeft mevrouw gewoond. Wat zou het mooi zijn om de huidige beelden te kunnen vervangen en haar heel even terug in de tijd door deze straat te kunnen zien lopen. Omdat de tijd nu dringt kan ik niet verder doorvragen en kan ik de door mij gewenste beelden niet op het netvlies krijgen.

Het zijn beelden van kinderen die de mens hoe oud dan ook altijd ontroeren. Een vioolspelende jongen, die wij hier vanochtend tegenkomen roept bij mijn bewoonster voor mij in de rolstoel veel genegenheid op. Het zijn deze klanken die ons op de terugweg nog heel even blijven begeleiden.

Als wij de schuifdeuren van het gebouw binnen lopen, werp ik een vluchtig blik op de klok boven de receptie. De twee wijzers staan op de twaalf. Onze Assepoesters zijn weer thuis.

© Amiad Ilsar.